ECLI:NL:CRVB:2021:982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
18/2744 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beëindiging WGA-uitkering en toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-uitkering van appellante. Appellante had zich in 2005 ziek gemeld met psychische en fysieke klachten en ontving vanaf 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2014 werd deze uitkering beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in 2017 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde dit, stellende dat er geen toename van beperkingen was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. Appellante had voldoende gelegenheid om medische gegevens in te brengen ter onderbouwing van haar standpunt. De Raad concludeerde dat er geen toename van medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak was vastgesteld, en dat de eerdere beëindiging van de WGA-uitkering terecht was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

18.2744 WIA

Datum uitspraak: 29 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 april 2018, 17/6989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.F.A. Cadot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft vragen van de Raad beantwoord en een medisch stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cadot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Vermeijden. Partijen hebben door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assistent procesoperator voor 40 uur per week. Eind 2005 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten. Met ingang van 22 december 2007 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, wegens een situatie van geen benutbare mogelijkheden doordat er sprake was van een opname in een erkende instelling. Bij besluit van 3 december 2014 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellante met ingang van 4 februari 2015 beëindigd, omdat appellante minder dat 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is uiteindelijk met de uitspraak van de Raad van 20 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1807) in rechte vast komen te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 20 februari 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 mei 2017 geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellante uit dezelfde ziekteoorzaak niet zijn toegenomen na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 4 februari 2015. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2017 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet kan worden gesteld dat er op of rond de datum in geding sprake is van een aanmerkelijke verslechtering van klachten. Appellante heeft de gestelde toename van klachten niet onderbouwd met medische gegevens. Bovendien betekent het ervaren van een toename van klachten nog niet dat als gevolg daarvan ook sprake is van meer beperkingen in arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank is er in zoverre geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
2.2.
Met betrekking tot het deskundigenverzoek van appellante op grond van het arrest Korošec van 8 oktober 2015 van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de (verzekerings)artsen van het Uwv blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en voldoende zijn gemotiveerd. Daarnaast heeft appellante voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen zodat is voldaan aan het beginsel van equality of arms. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat er sprake is van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak sinds 4 februari 2015. Door de toegenomen pijnklachten zijn haar bewegingsmogelijkheden verminderd en is zij doorverwezen naar het Medisch Centrum Breda. De toename van haar psychische klachten blijkt uit de doorverwijzing van de huisarts naar een klinisch psychiater. De veranderde situatie die heeft geleid tot de toename van klachten is ook uitvoerig toegelicht door appellante gedurende de procedure. Appellante is zeer beperkt wat betreft haar persoonlijk functioneren en tevens zeer beperkt in haar mogelijkheden tot het verrichten van dynamische handelingen.
3.1.2.
Appellante kan zich niet verenigen met de afwijzing van de rechtbank van haar deskundigenverzoek. Zij heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest Korošec, verzocht om een deskundige te benoemen, omdat er niet is voldaan aan het beginsel van equality of arms. Er is sprake van een onzorgvuldig onderzoek nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 februari 2018 onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de medische informatie die appellante in beroep heeft ingediend. Daarnaast is er bij appellante sprake van bewijsnood nu de behandelend sector geen uitspraken kan doen over de vraag of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en appellante geen financiële middelen heeft om zelf een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste van de Wet WIA, zoals dat artikel luidde ten tijde in geding, herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer arbeidsongeschikt wordt, als hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de per 4 februari 2015 beëindigde WGA-uitkering van appellante met ingang van 20 februari 2017 niet herleeft omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd, heeft appellante gezien op het spreekuur, heeft een psychisch en een lichamelijk onderzoek uitgevoerd, heeft aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante en heeft de door appellante ingediende informatie van de behandelend sector betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft de door appellante ingediende informatie van de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling. Wat betreft de grond van appellante dat de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2018 op de in beroep overgelegde medische informatie onvoldoende, en daarmee onzorgvuldig, is geweest, wordt overwogen dat deze reactie geen deel uitmaakt van de besluitvorming van het bestreden besluit. Daargelaten of deze reactie onzorgvuldig is geweest kan dit geen grond bieden voor het oordeel dat de besluitvorming van het bestreden besluit onzorgvuldig is. De inhoudelijke reactie kan wel worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 2: equality of arms
4.5.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van een toename van medische beperkingen. Zij heeft van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt door in bezwaar medische informatie van haar huisarts in te dienen. In beroep heeft appellante medische informatie van haar huisarts, haar psychiater en het Medisch Centrum Breda ingediend. In hoger beroep heeft appellante een brief van haar huisarts van 3 maart 2020 ingezonden. Uit deze informatie komen de klachten van appellante en de bevindingen van de behandelend sector naar voren. Deze stukken zijn naar hun aard niet ongeschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een dergelijke situatie een medisch deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak wordt onderschreven. De huisarts vermeldt in zijn brief van 6 april 2017 dat de huidige situatie van appellante zowel psychisch als somatisch weinig anders is dan voorheen. Inmiddels is ook sprake van een frozen shoulder links en een CTS rechts. Tussen partijen is niet in geschil dat dit andere ziekteoorzaken zijn dan waarvoor appellante eerder recht had op een WIA-uitkering. In de brief van de huisarts van 3 maart 2020 staat dat de psychische aandoening van appellante chronisch is en dat de klachten en de bijbehorende functiebeperkingen rond november 2014 of februari 2017 ongewijzigd of zelfs verergerd zijn. De huisarts geeft aan dat het ziektebeeld en de beperkingen nooit zijn gewijzigd en dat hij niet begrijpt waarom de WIA-uitkering destijds is beëindigd. Uit deze stukken noch uit de overige medische stukken blijkt een toename van de beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak sinds de beëindiging van de WIAuitkering. Bij het onderzoek van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is een dergelijke toename ook niet geconstateerd.
4.7.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige.
4.8.
Uit 4.6 volgt dat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van de arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) G.S.M. van Duinkerken