ECLI:NL:CRVB:2018:1807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
16/2260 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opleidingsniveau en werkervaring in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een WIA-uitkering. De betrokkene, die sinds 2005 arbeidsongeschikt was, had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had in 2014 vastgesteld dat betrokkene vanaf 4 februari 2015 niet langer recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de medische beperkingen van betrokkene.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene niet voldeed aan het vereiste opleidingsniveau 2. De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van het opleidingsniveau ook werkervaring kan worden meegewogen en dat het niet gaat om een strikte diploma-eis. Betrokkene had werkervaring opgedaan in verschillende functies en had het basisonderwijs afgerond, wat voldoende was om te concluderen dat zij opleidingsniveau 2 bezat.

De Centrale Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond. De Raad concludeerde dat de functies die aan betrokkene waren voorgehouden, passend waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.2260 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 februari 2016, 15/2639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 juni 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Namens appellant is verschenen, mr. G.A. Vermeijden. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.F.A Cadot, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als assistent procesoperator. Op 14 november 2005 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld in verband met locomotoire en psychische klachten.
1.2.
Appellant heeft bij besluit van 20 november 2007 betrokkene vanaf 22 december 2007 een WGA‑loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van haar arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld 100%.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2014 heeft appellant – na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek – vastgesteld dat voor betrokkene vanaf 4 februari 2015 geen recht meer bestond op een uitkering op grond van Wet WIA, omdat zij vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.4.
Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van 24 maart 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard in zoverre dat haar uitkering eerst per 25 mei 2015 wordt beëindigd omdat zij bij nader inzien op 4 februari 2015 nog voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht. Daarbij heeft appellant verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 3 december 2014 herroepen en appellant opgedragen het griffierecht aan betrokkene te vergoeden alsook appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bezwaar en beroep bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geeft geen aanleiding meer beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. De rechtbank gaat dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft rekening houdende met de FML en na eigen onderzoek voor betrokkene geschikte functies op het opleidings- en functieniveau 2 geselecteerd. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van betrokkene in de geselecteerde en voorgehouden voorbeeldfuncties niet wordt overschreden. Tijdens de procedure bij de rechtbank is het opleidingsniveau van betrokkene, uitgaande van 2 jaren Mavo, nader vastgesteld op 2. De rechtbank heeft onderzocht of betrokkene is opgeleid op niveau 2 of anderszins op dat niveau kan functioneren. In de hulpmatrix die deel uitmaakt van paragraaf 2.1 van de Basisinformatie CBBS is voor opleidingsniveau 2 geïndiceerd: "Voltooid Basisonderwijs (...) en eventueel enkele jaren (klassen) vervolgonderwijs", waarna als voorbeeld onder meer worden genoemd: Mavoniveau, en Mavo zonder diploma. Betrokkene heeft het basisonderwijs voltooid, maar naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van 'enkele jaren vervolgonderwijs'. Aan het eind van het brugklasjaar op de Mavo is betrokkene niet toegelaten tot het tweede jaar. Dat zij het brugklasjaar een tweede keer heeft gedaan (en toen, volgens haar verklaring, is weggelopen) wil niet zeggen dat zij opleidingsniveau 2 heeft bereikt, temeer niet nu, volgens de hulpmatrix, het woord 'jaren' moet worden opgevat als 'klassen'. Nu betrokkene het brugklasjaar niet met goed gevolg heeft afgerond heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet, door onderwijs, opleidingsniveau 2 bereikt. De rechtbank volgt appellant evenmin in het door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingenomen standpunt dat betrokkene, door laatstelijk in de functie van assistent procesoperator werkzaam te zijn, aangetoond heeft op dat niveau te kunnen functioneren. Betrokkene heeft die werkzaamheden feitelijk van ongeveer juni 2005 tot 14 november 2005 (eerste ziektedag) verricht. Tegen die achtergrond acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat betrokkene geruime tijd werkzaamheden heeft verricht waardoor moet worden aangenomen dat zij, ondanks het ontbreken van voldoende opleiding, op niveau 2 kan functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan betrokkene voorgehouden functies dan ook ongeschikt te achten en hadden niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Appellant stelt zich onder verwijzing naar rapporten van arbeidskundige aard in hoger beroep op het standpunt dat opleidingsniveau 2 betreft de bekwaamheid tot lezen, schrijven en rekenen op eindbasisschoolniveau. Indicatief voor het bereikt hebben van dat niveau is voltooiing van basisonderwijs en eventueel enkele jaren (klassen) vervolgonderwijs zonder diploma. De rechtbank heeft die indicatie ten onrechte gehanteerd als een strikte eis. De vermelding "eventueel enkele jaren vervolgonderwijs" is slechts een eventualiteit en dus geen vereiste.
3.2.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat, nu zij slechts basisonderwijs en feitelijk maar een jaar Mavo-brugklas heeft genoten, zij niet voldoet aan de eis "enkele jaren vervolgonderwijs" en dus niet het vereiste opleidingsniveau 2 heeft. De functies hebben allen opleidingsniveau 2 en kunnen daarom niet geduid worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) wordt geoordeeld dat er van moet worden uitgegaan dat betrokkene reeds gelet op het door haar afgeronde basisonderwijs opleidingsniveau 2 bezit. De toevoeging "eventueel enkele jaren vervolg onderwijs" is daarbij anders dan de rechtbank blijkens de aangevallen uitspraak veronderstelt, geen vereiste doch een eventualiteit. Los van het feit dat betrokkene het basisonderwijs heeft afgerond heeft de Raad onder meer in zijn uitspraak van 20 april 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM1555) overwogen dat bij de beoordeling of een betrokkene een bepaald opleidingsniveau beschikt, niets zich er tegen verzet om daarbij te betrekken en betekenis te hechten aan de werkervaring van die betrokkene. Het gaat hier niet om een diploma-eis. In zijn rapport van 27 mei 2016 wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht en onweersproken op dat uit het Plaatsingsplan van 21 februari 2005 blijkt dat betrokkene vanaf 1989 tot begin 2005 bij verschillende werkgevers werkervaring in uiteenlopende functies heeft opgedaan. Ook om die reden moet betrokkene in staat worden geacht functies te vervullen waarbij opleidingsniveau 2 aan de orde is.
5. Wat in 4.1 is overwogen brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond moet worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen

NW