ECLI:NL:CRVB:2021:980
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- B.V.K. de Louw
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en dwangsom door Uwv
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had verzocht om een WW-uitkering na werkloosheid per 1 oktober 2017, maar het Uwv weigerde deze op basis van de referte-eis. Na bezwaar werd de WW-uitkering voor drie maanden toegekend, maar appellante was van mening dat het Uwv een bedrag van € 1.250,- per maand ten onrechte niet had meegenomen in de dagloonberekening. Tevens stelde zij dat het Uwv niet tijdig had beslist op haar bezwaar, waardoor een dwangsom verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv correct had gehandeld en geen dwangsom verschuldigd was, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv inderdaad in gebreke was gebleven. De Raad oordeelde dat de beslissing op bezwaar te laat was genomen en dat appellante het Uwv terecht in gebreke had gesteld. De Raad heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 160,-, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar het oordeel over de dagloonberekening bleef in stand. De Raad bevestigde dat het Uwv het dagloon op € 60,85 had vastgesteld, maar dat de dwangsom wel verschuldigd was, wat leidde tot een wijziging in de eerdere uitspraak.