ECLI:NL:CRVB:2021:973
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellante, die sinds 2014 inkomensondersteuning ontvangt vanwege een ontwikkelingsachterstand en lichamelijke handicap. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt, wat leidde tot een verlaging van haar Wajong-uitkering van 75% naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat zij geen arbeidsvermogen heeft, en dat de beoordeling door het Uwv niet reëel was.
De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, waaronder haar beroep op het beginsel van equality of arms en de noodzaak van een deskundige. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante in staat is om productieve taken uit te voeren, zoals afwassen en vouwen van was, en dat er geen medische beperkingen zijn die haar belemmeren om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verlaging van de Wajong-uitkering terecht was.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van arbeidsvermogen door het Uwv, waarbij rekening wordt gehouden met de medische situatie van de betrokkene en de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante beschikt over arbeidsvermogen en dat de verlaging van de Wajong-uitkering gerechtvaardigd was.