Uitspraak
18.5505 WIA
11 september 2018, 18/400 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
27 mei 2013 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft werkneemster na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 8 januari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
23 oktober 2017 telefonisch gesproken met de schoonvader van werkneemster. De schoonvader heeft te kennen gegeven dat werkneemster in een psychose verkeert en dat sessies van vier respectievelijk twee uur te lang zijn. Hij heeft medegedeeld dat werkneemster zeker wil meewerken aan een psychiatrische expertise en heeft het Uwv verzocht de expertise thuis te laten verrichten. Op 23 oktober 2017 heeft een medewerker van het Uwv aan de schoonvader doorgegeven dat Psyon geen psychiatrische expertises thuis verricht, en dat de te verrichten onderzoeken (maar) twee respectievelijk één uur duren. De schoonvader heeft vervolgens doorgegeven dat werkneemster het wil proberen. Psyon heeft werkneemster vervolgens uitgenodigd voor onderzoeken op 21 november 2017 en 1 december 2017. Uit de brief van 24 november 2017 van psychiater P. Remijnse van Psyon blijkt dat de schoonvader voorafgaand aan het eerste gesprek te kennen heeft gegeven dat werkneemster geen gesprek wilde en dat zij vervolgens na enkele minuten is vertrokken. Nadien heeft de schoonvader in een telefonisch contact te kennen gegeven dat werkneemster niet terug wilde komen voor een nieuw gesprek. De psychiater heeft daarop het Uwv geïnformeerd dat het niet mogelijk is gebleken een psychiatrische expertise te verrichten.
1 november 2016 in staat was tot het ondergaan van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling in het kader van de WIA en zij tot eind 2016 langdurig in behandeling was bij een psychiater. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mag van werkneemster worden verwacht dat zij aan het expertiseonderzoek meewerkt. Nu de behandelend psychiater op 22 november 2016 te kennen heeft gegeven dat deeltijdbehandeling voor een substantieel aantal dagdelen de enige behandeloptie is, en dit een behandeling is die is gericht op een afname van de ernst van klachten en symptomen en korter duurt dan een jaar, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnen een jaar een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van
9 januari 2018 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van
20 september 2016 opnieuw ongegrond verklaard.
8 december 2016 recht heeft op een IVA-uitkering.