ECLI:NL:CRVB:2021:949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
20/2587 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in het kader van de WAO

Op 23 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 18 december 2009, met zaaknummer 09/406. De verzoeker, vertegenwoordigd door de erven van [verzoeker] te [woonplaats], Marokko, had verzocht om herziening van deze eerdere uitspraak. In het procesverloop is vastgesteld dat de verzoeker niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 131,- heeft betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen van de Raad. De Raad heeft de verzoeker in verschillende brieven gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. De verzoeker heeft weliswaar een verzoek om uitstel van betaling ingediend, maar dit is niet tijdig gevolgd door de betaling van het griffierecht. Hierdoor kon de Raad niet anders concluderen dan dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De Centrale Raad van Beroep heeft dan ook besloten het verzoek om herziening niet-ontvankelijk te verklaren, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak. De uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 april 2021
20/2587 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 december 2009, 09/406
Partijen:
de erven van [verzoeker] te [woonplaats] , Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 18 december 2009, 09/406.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 5 augustus 2020 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 5 september 2020 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 9 september 2020, bij het LDCR op 7 oktober 2020 ontvangen, heeft verzoeker een verzoek om uitstel van betaling van het griffierecht gedaan.
De Raad heeft bij brief van 12 oktober 2020 verzoeker meegedeeld dat hij uitstel van betaling krijgt tot en met 12 februari 2021. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

RB

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale),
statue:
Déclare la requête de révision non recevable.
Par conséquent, décidée par D.S. de Vries, en présence de K.R. van Renswoude en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 23 avril 2021.
Les intéressés et les organes d’administration auront le droit à presenter une opposition écrite contre la présente decision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie, à la Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
L’intéressé présentant l’opposition pourra demander d’avoir l’opportunité d’être entendu sur son opposition.