ECLI:NL:CRVB:2021:905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
20/2464 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 8 juni 2020, waarbij haar aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) zijn afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 22 april 2021 uitspraak gedaan. Appellante heeft verzocht om toekenningen op basis van de Wuv en Wbp, waarbij zij zich beroept op de verzetsactiviteiten van haar vader en zijn overlijden in april 1945 in een concentratiekamp. De verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante vervolging heeft ondergaan. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs als deugdelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante niet aan het overlijden van haar vader kunnen worden toegeschreven. De Raad heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten op goede gronden zijn genomen en dat er geen medische gegevens zijn die de claims van appellante ondersteunen. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

20/2464 WUV, 20/2465 BPW
Datum uitspraak: 22 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 8 juni 2020, kenmerk BZ011329902 (bestreden besluit 1) en kenmerk BZ011329855 (bestreden besluit 2). Dit betreft de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) respectievelijk de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar broer [naam broer]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren in 1942, heeft in november 2018 verzocht om toekenningen op grond van de Wuv en de Wbp. Zij heeft hierbij een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Wuv en op artikel 3 van het ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Wbp tot stand gekomen Koninklijk Besluit van 8 juli 1978, Stb 422 (Besluit). In dat verband heeft appellante verwezen naar de verzetsactiviteiten van haar vader en het overlijden van haar vader in april 1945 in het concentratiekamp te Wöbbelin (Duitsland).
1.2. Verweerder heeft de Wuv-aanvraag afgewezen bij besluit van 28 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, op de grond dat niet kan worden vastgesteld dat appellante vervolging heeft ondergaan. De oorlogsomstandigheden, met name het omkomen van haar vader door vervolging, hebben verweerder aanleiding gegeven om te onderzoeken of appellante met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat appellante niet met de vervolgde kan worden gelijkgesteld omdat er geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het overlijden van haar vader.
1.3. De Wbp-aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van eveneens 28 augustus 2019 na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, op de grond dat in het geval van appellante geen sprake is van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als gevolg van het verzet van haar vader. Overwogen is dat er weliswaar sprake is van een verstoring van de levensomstandigheden maar dat het verzet van haar vader daar niet op aanwijsbare wijze aan heeft bijgedragen.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.

Wuv

2.1.1. Niet wordt betwist dat appellante geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan.
2.1.2. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wuv kan verweerder met de vervolgde gelijkstellen de persoon die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, indien het niet toepassen van deze wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Tot dergelijke omstandigheden rekent verweerder onder meer het door de vervolging omkomen van een ouder.
2.1.3. In het geval van appellante heeft verweerder geweigerd van deze bevoegdheid gebruik te maken op de grond dat bij appellante geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het overlijden van haar vader als gevolg van de vervolging.
2.1.4. Het door verweerder ingenomen standpunt is in eerste instantie gebaseerd op het advies van de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, dat tot stand is gekomen na een door deze arts bij appellante verricht medisch onderzoek. Daarbij heeft zij ook betrokken de informatie verkregen van de huisarts van appellante. Ohlenschlager concludeert - voor zover hier van belang - dat de bij appellante aanwezige psychische klachten door andere oorzaken zijn ontstaan en dat aan het omkomen van de vader als oorzakelijke factor niet een zodanige rol wordt toegekend waardoor er sprake zou kunnen zijn van een redelijkerwijs causale ziekte of gebrek.
2.1.5. Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts R.J. Roelofs. Hij heeft het advies van Ohlenschlager onderschreven. Op basis van het bezwaar en na heroverweging van het primair advies concludeert Roelofs dat het medisch advies zorgvuldig en op goede gronden tot stand is gekomen. Alles overziend is nog steeds niet gebleken dat de bij appellante aanwezige psychische klachten redelijkerwijs het gevolg moet worden geacht van het omkomen van appellantes vader, aldus Roelofs.
2.1.6. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de medische gegevens zijn geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder, in lijn met de geneeskundig adviseurs, heeft ingenomen. Naar vaste rechtspraak (uitspraak 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3719) moet het in een geval als hier aan de orde gaan om de directe gevolgen die het overlijden van de vader van appellante op haar heeft gehad en niet de meer indirecte gevolgen zoals het ontbreken van een vaderfiguur of de negatieve effecten van het overlijden van haar vader op de geestesgesteldheid van haar moeder. Ook de door appellante en haar moeder ervaren oorlogsomstandigheden kunnen bij een beoordeling als hier aan de orde waarbij - zoals gezegd - uitsluitend de directe gevolgen van het overlijden van haar vader aan de orde kunnen zijn, niet worden betrokken. Uit de medisch advisering komt naar voren dat de oorzaak van de psychische klachten van appellante met name moet worden gezocht in de relatie die appellante met haar moeder heeft gehad en dat ook het hertrouwen van de moeder met de stiefvader van appellante van invloed is geweest op de psychosociale ontwikkeling van appellante. Appellante betwist deze conclusie. Verder heeft zij betoogd dat het medisch advies van Ohlenschlager als summier en onvolledig moet worden bestempeld. Appellante kan hierin niet worden gevolgd. Ohlenschlager heeft aan de hand van het door haar verrichte medisch onderzoek niet kunnen vaststellen dat de bij appellante aanwezige psychische klachten aan het overlijden van haar vader moeten worden toegeschreven. Andersluidende medische gegevens zijn niet aanwezig. Appellante is vlak na de oorlog wel onder behandeling geweest van psychiater dr. W.J. Bladergroen, maar gegevens van die behandeling zijn verloren gegaan en dus kan, hoe spijtig ook voor appellante, geen uitsluitsel meer worden verkregen over de aard van die behandeling.
2.1.7. Uit 2.1.6 volgt dat bestreden besluit 1 in rechte stand kan houden. Het beroep tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.

Wbp

2.2.1. Op grond van artikel 3 van het Besluit kan verweerder met personen die behoren tot de in artikel 2 omschreven categorieën op wie de Wbp van overeenkomstige toepassing is gelijkstellen degenen, wier omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 19401945 een zodanige overeenkomst vertonen met die van personen behorende tot eerder bedoelde categorieën, dat het niet van toepassing verklaren van dit besluit een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
2.2.2. Bij de toepassing van deze bepaling voert verweerder het beleid dat sprake moet zijn van een ernstige verstoring van de levensomstandigheden gedurende de oorlogsjaren 19401945 ten gevolge van het verzet van derden, zich uitend in het tijdens en in aansluiting op de oorlog zichtbaar zijn van symptomen van psychotraumatisering in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en het psychosociaal functioneren nadien. Aandachtspunten daarbij zijn school en beroepsopleiding, beroepsleven, relationele aspecten en psychische ziektegeschiedenis. In vaste rechtspraak is dit beleid aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:476).
2.2.3. Voorop wordt gesteld dat (de rechtsvoorganger van) verweerder in 1949 heeft erkend dat de vader van appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante kan niet vastgesteld dat haar moeder tot die groep heeft behoord. Het ontbreken van een eigen deelname aan het verzet wordt door appellante niet betwist. Haar aanvraag heeft alleen betrekking op de gelijkstelling. In dit geding gaat het dan ook uitsluitend om de gevolgen die het verzet van haar vader voor appellante heeft gehad.
2.2.4. In het geval van appellante stelt verweerder zich op het standpunt dat bij appellante wel sprake is van een verstoring van de levensomstandigheden in drie van de onder 2.2.2 genoemde rubrieken, maar dat die verstoring niet gevolg is van het verzet van haar vader. Dit standpunt is in overeenstemming met de onder 2.1.4 en 2.1.5 genoemde adviezen van Ohlenschlager en Roelofs.
2.2.5. De Raad acht ook bestreden besluit 2 op grond van de medische advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Zoals in het kader van de Wuv is geconcludeerd, zijn de psychische klachten van appellante terug te voeren op de relatie met haar moeder en het hertrouwen van haar moeder met de stiefvader. Zoals onder 2.1.6 is overwogen, ontbreken medische gegevens waaruit naar voren komt dat het verzet van de vader aanwijsbaar heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychische klachten van appellante. Appellante heeft ter zitting gewezen op de nachtmerries waarin zij ervaart hoe haar vader vanwege zijn verzetsactiviteiten hardhandig wordt afgevoerd en waarbij ook wordt geschoten. Verder betekent volgens appellante de behandeling op jonge leeftijd door een psychiater niets anders dan dat zij daadwerkelijk iets moet hebben meegemaakt. Hoewel dit niet kan worden uitgesloten, is ook de Raad van oordeel dat het ontbreken van medische gegevens over die behandeling maakt dat een eventueel aandeel van de gevolgen van het verzet van de vader in de klachten waarvoor behandeling werd gezocht, niet geobjectiveerd kan worden. Dit alles bezien, kan de Raad niet anders dan vaststellen dat er geen medische gegevens voorhanden zijn die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder ingenomen standpunt.
2.2.6. Uit 2.2.5 volgt dat bestreden besluit 2 in rechte stand kan houden. Ook dit beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Al-Zubaidi