Uitspraak
Wuv
Wbp
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1942, beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 8 juni 2020, waarbij haar aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) zijn afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 22 april 2021 uitspraak gedaan. Appellante heeft verzocht om toekenningen op basis van de Wuv en Wbp, waarbij zij zich beroept op de verzetsactiviteiten van haar vader en zijn overlijden in april 1945 in een concentratiekamp. De verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante vervolging heeft ondergaan. De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs als deugdelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante niet aan het overlijden van haar vader kunnen worden toegeschreven. De Raad heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten op goede gronden zijn genomen en dat er geen medische gegevens zijn die de claims van appellante ondersteunen. De beroepen zijn ongegrond verklaard.