Uitspraak
19.5245 WUBO
OVERWEGINGEN
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
26 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2180).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 8 november 2018. Verzoeker, geboren in 1939, had in mei 2003 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), welke aanvraag destijds was afgewezen. In januari 2015 diende verzoeker opnieuw een aanvraag in, die ook werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zijn psychische klachten het gevolg waren van oorlogsgeweld. Verzoeker heeft het verzoek om herziening voornamelijk gebaseerd op een eigen interpretatie van medische gegevens en juridische punten, en stelde dat de eerdere uitspraak berustte op een onjuiste beoordeling van de causaliteit tussen zijn psychische klachten en de korte internering tijdens de Bersiap-periode.
De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling. Het bijzondere rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van eerdere uitspraken. De Raad concludeerde dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om tot een andere uitspraak te komen. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier D. Al-Zubaidi, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2021.