ECLI:NL:CRVB:2018:3573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) met betrekking tot psychische klachten
Op 8 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant, geboren in 1939, die een aanvraag had ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen op 22 december 2003, omdat niet was gebleken dat appellant gebeurtenissen in de zin van de Wubo had meegemaakt. In januari 2015 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die leidde tot erkenning van de impact van oorlogsgeweld, maar niet tot financiële aanspraken, omdat verweerder stelde dat er geen blijvende invaliditeit was door het oorlogsgeweld. De Raad moest beoordelen of de korte periode van internering van appellant in een klooster in oktober 1945 had geleid tot blijvende psychische klachten.
De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet in betekenisvolle mate waren toe te schrijven aan de korte periode van internering. Dit oordeel was gebaseerd op adviezen van geneeskundig adviseurs, die stelden dat de klachten vooral voortkwamen uit gezinsomstandigheden en andere ervaringen, niet gerelateerd aan de internering. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en voldoende gemotiveerd, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de geneeskundig adviseurs. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en andere argumenten van appellant werden verworpen, en de Raad verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste causaliteit bij aanvragen op grond van de Wubo en de noodzaak voor appellanten om concrete gegevens te overleggen ter onderbouwing van hun claims. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag van 2003 niet relevant was voor de huidige aanvraag, aangezien deze niet had geleid tot toekenningen.