In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld na een ongeval, betwistte de medische beoordeling van het Uwv en stelde dat hij forser beperkt was dan aangenomen. De Raad heeft een verzekeringsarts als deskundige benoemd, die concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2015 voldoende beperkingen aangaf. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met bijna 21 maanden was overschreden, geheel toe te schrijven aan de bestuursrechter. De Staat werd veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan appellant als schadevergoeding voor deze overschrijding, evenals een vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 267,-.