In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder als chef slager/filiaalhouder en later als versmanager heeft gewerkt, is sinds 2004 arbeidsongeschikt. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%. Na een herbeoordeling in 2016 heeft het Uwv appellant voor 71,28% arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van zijn bezwaar, maar het Uwv handhaafde de conclusie dat appellant op de datum in geding minder dan 80% arbeidsongeschikt was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beperkingen van appellant correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 mei 2017. De Raad concludeert dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. De Raad heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden, en veroordeelt de Staat tot schadevergoeding van € 500,- voor deze overschrijding. De proceskosten van appellant worden eveneens vergoed.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd, waarbij de klachten van appellant adequaat zijn meegenomen in de FML. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen.