ECLI:NL:CRVB:2021:847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20/1836 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongelijke beloning en vertrouwensbeginsel in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De korpschef had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel had gehonoreerd. Betrokkene, die in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie was herplaatst, had recht op Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) die aan haar functie waren verbonden. De rechtbank had geoordeeld dat de korpschef betrokkene onjuist had geïnformeerd over haar rechten, wat leidde tot een substantieel financieel nadeel voor haar.

De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde hieraan toe dat artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie ongelijke beloning voor gelijke arbeid mogelijk maakt. De stelling van de korpschef dat gelijke arbeid gelijk beloond moet worden, werd als niet houdbaar beschouwd. De Raad oordeelde dat de korpschef de gemaakte fout niet mocht herstellen, omdat dit in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.153,22 bedroegen.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht en de verplichting van bestuursorganen om correcte informatie te verstrekken aan ambtenaren. De beslissing heeft implicaties voor de manier waarop beloningsstructuren binnen de politie worden beheerd en hoe toezeggingen aan medewerkers worden nagekomen.

Uitspraak

20.1836 AW

Datum uitspraak: 15 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 april 2020, 18/6167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W. de Klein, advocaat, een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M. Boelens-ten Seldam. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie per 1 juli 2016 geplaatst in de functie van generalist GGP, salarisschaal 7. Aan deze functie zijn 24 of meer punten voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden toegekend die bij het bereiken van het maximum van de aan deze functie verbonden salarisschaal leiden tot de toekenning van extra periodieken ter hoogte van de in de volgende salarisschaal opgenomen periodieken (OVW-periodieken).
1.2.
Bij besluit van 14 december 2016 heeft de korpschef betrokkene in verband met een beroepsziekte per 1 november 2016 herplaatst in de functie van [functie A], salarisschaal 7. In het besluit is onder meer vermeld dat dit betekent dat betrokkene blijft ingeschaald in salarisschaal 7, periodiek 13, en dat zij in het kader van haar herplaatsing in verband met een beroepsziekte de executieve status behoudt inclusief de daarbij behorende rechten met betrekking tot uitloop OVW-periodieken. Van inkomensverlies ten gevolge van de herplaatsing is hierdoor geen sprake.
1.3.
Bij e-mail van 15 mei 2018 heeft betrokkene haar leidinggevende onder verwijzing naar het besluit van 14 december 2016 gevraagd waarom zij vanaf april 2018 geen OVW-periodieken heeft gekregen.
1.4.
Bij besluit van 12 juni 2018 heeft de korpschef betrokkene meegedeeld dat zij met haar plaatsing in de functie van [functie A], salarisschaal 7, geen recht heeft op OVW-periodieken en heeft de korpschef het deel van het besluit van 14 december 2016 over het behoud van de OVW-periodieken ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 15 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 12 juni 2018 herroepen, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, bepaald dat de korpschef aan betrokkene het door haar betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt en de korpschef veroordeeld in de door betrokkene gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.100,-. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de korpschef betrokkene de toezegging heeft gedaan dat zij bij haar herplaatsing in de functie van [functie A] haar recht op OVW-periodieken vanaf april 2018 zou behouden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het beroep op het vertrouwensbeginsel, na afweging van alle betrokken belangen, moet worden gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat het belang van betrokkene bij nakoming van de toezegging zwaarder weegt dan het belang van de korpschef om de toezegging niet na te komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door de korpschef gestelde precedentwerking ontbreekt vanwege de individuele omstandigheden van het geval. De korpschef heeft geen vergelijkbare gevallen genoemd waarin dezelfde toezegging, gedaan in vergelijkbare omstandigheden, ook zou moeten worden nagekomen. Het belang van de korpschef dat gelijke arbeid gelijk wordt beloond legt geen gewicht in de schaal, omdat artikel 9a, vijfde lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) ongelijke beloning mogelijk maakt. De rechtbank heeft verder overwogen dat betrokkene onbetwist heeft gesteld dat bij de herplaatsing in de functie van [functie A] voor haar doorslaggevend is geweest dat zij haar recht op OVW-periodieken vanaf april 2018 zou behouden en zij van herplaatsing in die functie zou hebben afgezien, indien zij geweten zou hebben dat zij daarmee haar recht op OVW-periodieken vanaf april 2018 zou verliezen. De korpschef heeft betrokkene hierover onjuist geïnformeerd, terwijl betrokkene op basis van die informatie met de herplaatsing heeft ingestemd. Indien de korpschef de toezegging niet nakomt, lijdt betrokkene daardoor vanaf april 2018 een substantieel financieel nadeel.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De korpschef heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel, gelet op alle betrokken belangen, niet gehonoreerd hoefde te worden. Daartoe heeft hij gewezen op het risico van precedentwerking, het onvrijwillige karakter van de herplaatsing, het uitgangspunt dat gelijke arbeid gelijk beloond wordt en het financiële belang van betrokkene. De korpschef heeft verder verwezen naar de rechtspraak van de Raad [1] dat gemaakte fouten hersteld mogen worden. Ten slotte heeft de korpschef gesteld dat de rechtbank tot matiging, compensatie of een afbouwregeling had moeten besluiten.
4.2.
De gronden die de korpschef in hoger beroep heeft aangevoerd komen in essentie neer op een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en de overwegingen waarop de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd en neemt die overwegingen over.
4.3.
In aanvulling hierop overweegt de Raad nog dat artikel 9a van het Bbp ongelijke beloning – middels toekenning van OVW-periodieken – voor gelijke arbeid als zodanig mogelijk maakt. De stelling van de korpschef dat gelijke arbeid gelijk beloond moet worden is daarom gelet op artikel 9a van het Bbp niet houdbaar.
4.4.
Verder heeft weliswaar volgens vaste rechtspraak te gelden dat een bestuursorgaan niet hoeft voort te borduren op eerder gemaakte fouten, maar dit uitgangspunt geldt alleen wanneer dat geen strijd oplevert met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. Nu in dit geval het oordeel dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel stand houdt, mag de korpschef de gemaakte fout dus niet herstellen.
4.5.
Ten slotte overweegt de Raad dat het niet op de weg van de rechtbank of de Raad ligt om hier tot matiging, een compensatie- of een afbouwregeling te komen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de kosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 1.068,- (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, € 26,42 voor reiskosten en € 58,80 voor verletkosten, in totaal € 1.153,22.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.153,22;
  • bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4455.