In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De korpschef had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel had gehonoreerd. Betrokkene, die in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie was herplaatst, had recht op Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW-periodieken) die aan haar functie waren verbonden. De rechtbank had geoordeeld dat de korpschef betrokkene onjuist had geïnformeerd over haar rechten, wat leidde tot een substantieel financieel nadeel voor haar.
De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde hieraan toe dat artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie ongelijke beloning voor gelijke arbeid mogelijk maakt. De stelling van de korpschef dat gelijke arbeid gelijk beloond moet worden, werd als niet houdbaar beschouwd. De Raad oordeelde dat de korpschef de gemaakte fout niet mocht herstellen, omdat dit in strijd zou zijn met het vertrouwensbeginsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.153,22 bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht en de verplichting van bestuursorganen om correcte informatie te verstrekken aan ambtenaren. De beslissing heeft implicaties voor de manier waarop beloningsstructuren binnen de politie worden beheerd en hoe toezeggingen aan medewerkers worden nagekomen.