ECLI:NL:CRVB:2021:842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
20/3057 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een sollicitant in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een politieambtenaar sinds 1982, had gesolliciteerd naar een functie binnen de politie, maar was afgewezen na een selectieprocedure. De korpschef van politie had de afwijzing van de sollicitatie bevestigd, wat de appellant in beroep aanvocht. De Raad oordeelde dat de beslissing van het bestuursorgaan, in dit geval de korpschef, het resultaat was van een zorgvuldige beoordeling van de capaciteiten van de appellant in relatie tot de functie-eisen. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.

De appellant voerde aan dat het selectieproces onzorgvuldig was verlopen, omdat de selectiecommissie niet uit directe collega's bestond. Dit argument werd door de Raad verworpen, die oordeelde dat de samenstelling van de selectiecommissies voldeed aan de eisen van inzicht in de functie. Daarnaast stelde de appellant dat de competenties waarop hij was afgewezen niet wezenlijk verschilden van die van de functie waarvoor hij solliciteerde. Ook dit betoog werd niet gehonoreerd, aangezien de Raad concludeerde dat de korpschef voldoende had onderbouwd dat de appellant niet over de benodigde analytische en creatieve vaardigheden beschikte.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot de afwijzing van de sollicitatie had kunnen komen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3057 AW

Datum uitspraak: 15 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 juli 2020, 19/1618 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Welter. De korpschef heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door mr. B.S. Tibben en H.M. Dotman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1982 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van [functie 1] bij het team [team] [Regio 1].
1.2.
Op 10 april 2018 heeft appellant gesolliciteerd naar de functie van [functie 2] bij het team [team] [Regio 2]. Naar aanleiding van een briefselectie is appellant uitgenodigd voor een selectiegesprek op 22 mei 2018. Uit dit gesprek kwam naar voren dat bij de selectiecommissie twijfel bestond over de geschiktheid van appellant. Om die reden heeft een tweede selectiegesprek met appellant plaatsgevonden op
6 juni 2018. Op diezelfde datum is aan appellant telefonisch medegedeeld dat hij niet geschikt is bevonden voor de functie van [functie 2], omdat - kort samengevat - visie (abstractieniveau), helicopterview en creativiteit onvoldoende uit het tweede selectiegesprek zijn gebleken.
1.3.
Bij besluit van 29 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, verzonden op 21 februari 2019, (bestreden besluit) heeft de korpschef de afwijzing van de sollicitatie van appellant bevestigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.
Appellant stelt dat het selectieproces onzorgvuldig is verlopen, omdat de selectiecommissie in beide gesprekken niet bestond uit directe collega’s. Dit betoog slaagt niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het meest van belang is dat de selectiecommissies bestonden uit personen die inzicht hebben in de aard en wijze van uitoefening van de functie. Daar is met de samenstelling van beide selectiecommissies aan voldaan, aangezien beide selectiecommissies bestonden uit teamleiders en/of HR-adviseurs.
4.3.
Voorts stelt appellant dat de competenties waarop hij is afgewezen niet het wezenlijk verschil vormen tussen de functies van [functie 1] en [functie 2]. Ook dit betoog slaagt niet. Uit de LFNP-functiebeschrijvingen van deze functies blijkt dat de kern van de functie van [functie 2] niet alleen het monitoren op het juiste gebruik en toepassing van beleid en beleidsproducten binnen de gehele organisatie behelst, maar ook het begeleiden van de implementatie van nieuw beleid en nieuwe beleidsproducten. Ook dient de [functie 2] niet slechts te participeren in bestaande netwerken, maar inhoudelijke samenwerking te initiëren en netwerken met vakinhoudelijke vertegenwoordigers te onderhouden en regisseren. Van een [functie 2] wordt aldus meer verwacht ten aanzien van beleidsinzet dan van een [functie 1]. Dit blijkt ook uit de gedragsindicatoren vermeld bij de competentie probleemanalyse. Een [functie 2] dient analyses om te zetten in concrete oplossingen. Gelet op het voorgaande heeft de korpschef appellant mogen tegenwerpen dat hij geen blijk heeft gegeven over voldoende analytisch dan wel abstract denkvermogen te beschikken en met creatieve oplossingen te kunnen komen. Ook heeft de korpschef voldoende onderbouwd dat appellant niet binnen twee jaar geschikt te maken is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de korpschef de sollicitatie van appellant in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur