ECLI:NL:CRVB:2021:819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
20/1144 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor de functie van administratief medewerker notaris in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die eerder ziek was gemeld met burn-out klachten, ontving vanaf 1 mei 2018 ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij vanaf 11 januari 2019 niet langer recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om verschillende functies te vervullen, waaronder die van administratief medewerker notaris. Appellante was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om te werken in de functie van administratief medewerker notaris, vanwege de vereiste omgang met klanten en conflicten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde in essentie een herhaling waren van wat zij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functie van administratief medewerker notaris in medisch opzicht geschikt was voor appellante. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20 1144 ZW

Datum uitspraak: 8 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 februari 2020, 19/2279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. Voor appellante is verschenen mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tot 1 mei 2017 werkzaam geweest als coördinator thuiszorg voor 27,82 uur per week. Van 1 november 2017 tot en met 30 april 2018 is appellante werkzaam geweest als coördinator vrijwillige palliatieve thuiszorg. Appellante heeft zich op 11 december 2017 ziek gemeld met burn-out klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 17 mei 2018 heeft het Uwv vanaf 1 mei 2018 aan appellante ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij een eerstejaarsziektewetbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 4 december 2018 vastgesteld dat appellante vanaf 11 januari 2019 niet langer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering omdat zij op 10 december 2018 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd met haar beperkingen in staat geacht de functies van arbeidskundige (SBC-code 721011), transportplanner (SBC-code 484010) en leerplichtambtenaar (SBC-code 763071) te vervullen. Als reservefuncties zijn geselecteerd administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) en medewerker arbeidsbemiddeling
(SBC-code 563040). Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Vanaf
11 januari 2019 heeft appellante weer een WW-uitkering ontvangen.
1.3.
Appellante heeft zich op 28 februari 2019 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellante heeft op 4 april 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en appellante geschikt geacht voor de in 1.2 genoemde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2019 vastgesteld dat appellante per 28 februari 2019 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit bij besluit van
1 augustus 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juli 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 augustus 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de Functionele mogelijkheidslijst (FML) toegevoegd dat appellante ook beperkt is voor het omgaan met conflicten (item 2.8.1) en voor samenwerken (item 2.9.1). Bij beide items geldt als toelichting: “incidenteel afhankelijk van grootte belangen, wel face-to-face conflict mogelijk, vooralsnog tijdelijk vanwege beeld op
28 februari 2019”. Ook is appellante aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat (item 2.12.5). De functie administratief medewerker notaris (SBC-code 532040) wordt onverminderd geschikt geacht voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit standpunt onderschreven omdat conflicten in deze functie slechts zeer incidenteel voorkomen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de door appellante ingediende informatie van de psychiater toereikend gemotiveerd dat daaruit niet volgt dat appellante niet kan werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante in de functie van administratief medewerker notaris niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij vanaf 28 februari 2019 niet in staat is om te werken. De behandeling die zij op dat moment onderging was zo zwaar dat zij al haar energie nodig had om de dag door te komen. Appellante heeft gewezen op de informatie van de behandelend psychiater en stelt dat hieruit ten onrechte is afgeleid dat het depressieve beeld is verdwenen. De psychiater heeft vermeld dat het depressieve beeld in remissie is. Dat betekent naar haar opvatting niet dat er een verbetering is van het medisch beeld. Dit blijkt ook uit het feit dat later is besloten om medicatie voor te schrijven. Appellante is ervan overtuigd dat de functie administratief medewerker notaris niet passend is omdat zij niet in staat is om veelvuldig contact te hebben met klanten (telefonisch en mondeling) en boze klanten te woord te staan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Dat de beperkingen van appellante zijn onderschat, vindt geen bevestiging in de aanwezige medische informatie die inzichtelijk door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling is meegewogen. Appellante heeft in hoger beroep informatie van de psycholoog uit mei 2018 ingebracht. Omdat de inhoud daarvan bekend en reeds op inzichtelijke wijze meegewogen was, wordt hierin geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de beperkingen van appellante.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functie van administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) in medisch opzicht geschikt is voor appellante. De bezwaren van appellante tegen deze functie zijn ook in beroep naar voren gebracht en dat was voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanleiding om een toelichting te vragen aan de arbeidskundig analist. In het rapport van 4 december 2019 is afdoende toegelicht dat de vorm van conflicthantering die in de functie met SBC-code 532040 kan voorkomen voor appellante toelaatbaar is.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.S. Huisman