ECLI:NL:CRVB:2021:819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor de functie van administratief medewerker notaris in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die eerder ziek was gemeld met burn-out klachten, ontving vanaf 1 mei 2018 ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij vanaf 11 januari 2019 niet langer recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om verschillende functies te vervullen, waaronder die van administratief medewerker notaris. Appellante was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om te werken in de functie van administratief medewerker notaris, vanwege de vereiste omgang met klanten en conflicten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde in essentie een herhaling waren van wat zij eerder bij de rechtbank had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functie van administratief medewerker notaris in medisch opzicht geschikt was voor appellante. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.