ECLI:NL:CRVB:2021:769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 12 juni 2017 ziek meldde met rug-, voet- en knieklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant na een medische beoordeling met ingang van 26 juli 2018 geen recht meer op ziekengeld toegekend, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen, met name vanwege zijn slechte gezichtsvermogen en klachten aan zijn knieën en andere gewrichten. Hij betoogde dat het Uwv ten onrechte de FML als uitgangspunt heeft genomen en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies uit te oefenen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de FML voldoende is toegesneden op de situatie van appellant en dat de medische rapporten van het Uwv adequaat zijn. De Raad oordeelde dat er geen reden is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, en dat appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.