ECLI:NL:CRVB:2021:724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW- en ZW-uitkering wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van een WW- en ZW-uitkering van appellant. Appellant had in 2017 een uitkering aangevraagd op basis van een vermeende dienstbetrekking bij [BV] in 2016. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft bestaan, omdat appellant niet kon aantonen dat hij daadwerkelijk voor [BV] had gewerkt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had de uitkeringen ingetrokken en teruggevorderd op basis van het ontbreken van bewijs voor de dienstbetrekking.
De Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de rechtmatigheid van de uitkeringen. Er zijn verklaringen van betrokkenen die bevestigen dat [BV] een slapende B.V. was zonder personeel. Appellant kon geen objectieve en verifieerbare gegevens over zijn werkzaamheden overleggen, en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De Raad concludeert dat er voldoende grondslag is voor de conclusie dat appellant in 2016 niet heeft gewerkt voor [BV], en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het Uwv om de uitkeringen in te trekken en terug te vorderen wordt daarmee gerechtvaardigd.