ECLI:NL:CRVB:2021:681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
19/5026 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen zorgkantoor na correctie door CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Stichting Zorgkantoor Menzis. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een intrekking van het hoger beroep door appellante, die werd vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het zorgkantoor, dat een terugvordering van € 2.707,50 aan onverschuldigd betaald persoonsgebonden budget (pgb) had geëist. Dit bedrag was gebaseerd op een besluit van het CIZ tot beëindiging van de indicatie per 12 januari 2018. Na tussenkomst van het zorgkantoor heeft het CIZ echter de indicatie gecorrigeerd, waardoor de terugvordering kwam te vervallen.

De Raad overwoog dat het zorgkantoor in beginsel in de proceskosten moet worden veroordeeld, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het zorgkantoor stelde dat de noodzaak om hoger beroep in te stellen te wijten was aan de handelwijze van appellante zelf, maar de Raad oordeelde dat de correctie door het CIZ geen bijzondere omstandigheid vormde. Daarom werd het zorgkantoor veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 534,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 maart 2021
19/5026 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 oktober 2019, 19/1035 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft het zorgkantoor de Raad meegedeeld dat er een correctie door het CIZ heeft plaatsgevonden waardoor de vordering op appellante van € 2.707,50 is komen te vervallen. Bij brief van 3 december 2020 heeft de Raad mr. Van Dijk om een reactie gevraagd.
Bij brief van 8 december 2020 heeft mr. Van Dijk namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten.
Het zorgkantoor heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het zorgkantoor met de brief van 27 oktober 2020 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Het zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een vergoeding van de proceskosten, omdat CIZ niet op initiatief van appellante maar na tussenkomst van het zorgkantoor het besluit heeft genomen waarin de indicatietermijn met drie maanden is verlengd.
De Raad stelt vast dat het geschil betrekking had op de terugvordering door het zorgkantoor van € 2.707,60 aan onverschuldigd betaald persoonsgebonden budget (pgb) over de periode 12 januari 2018 tot en met 10 april 2018. Die terugvordering was gebaseerd op een besluit van CIZ tot beëindiging van de indicatie per 12 januari 2018. Vervolgens heeft CIZ een nieuw besluit genomen waarbij de datum van beëindiging van de indicatie is gewijzigd van 12 januari 2018 naar 11 april 2018. Naar aanleiding hiervan heeft het zorgkantoor het verleende pgb voor 2018 opgehoogd en is de terugvordering van € 2.707,50 komen te vervallen.
In geval van tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan gesproken worden van een bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397). Het feit dat CIZ de indicatie na tussenkomst van het zorgkantoor heeft gecorrigeerd is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan aan te nemen is dat de noodzaak om hoger beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van appellante.
De Raad ziet daarom aanleiding het zorgkantoor te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 534,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het zorgkantoor wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het zorgkantoor in de kosten van appellante tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) K.R. van Renswoude