ECLI:NL:CRVB:2021:68
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 11 juli 2005 ziek meldde, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd later omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 14 april 2018. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie was onderschat en dat er aanleiding was voor een deskundige. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat er aanvullende onderzoeken nodig waren. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had onderbouwd dat er geen aanleiding was voor een andere beslissing op medische gronden. De rapporten van de betrokken psychiaters, die concludeerden tot een aanpassingsstoornis, werden als voldoende beschouwd. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid op een deugdelijke basis had vastgesteld.
Daarnaast heeft de Raad het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, zowel voor wettelijke rente als voor immateriële schade.