ECLI:NL:CRVB:2021:676
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in hoger beroep inzake zorgindicatie
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep dat door het CIZ was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van het CIZ om de zorgindicatie te beëindigen vernietigd. Verzoeker, die zorg ontvangt van een zorginstelling, vorderde een voorlopige voorziening omdat hij dreigde zijn woonruimte te verliezen en geen zorg meer zou ontvangen door het uitblijven van financiering.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kon afwachten. Verzoeker heeft geen inzicht gegeven in de problemen die hij zou ondervinden met de financiering van de zorg. Bovendien bleek uit verklaringen ter zitting dat verzoeker nog steeds in de gehuurde woning woont en zorg ontvangt van de zorginstelling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegend belang was dat behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier E.M. Welling, en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.