ECLI:NL:CRVB:2021:676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
21/325 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in hoger beroep inzake zorgindicatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep dat door het CIZ was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van het CIZ om de zorgindicatie te beëindigen vernietigd. Verzoeker, die zorg ontvangt van een zorginstelling, vorderde een voorlopige voorziening omdat hij dreigde zijn woonruimte te verliezen en geen zorg meer zou ontvangen door het uitblijven van financiering.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kon afwachten. Verzoeker heeft geen inzicht gegeven in de problemen die hij zou ondervinden met de financiering van de zorg. Bovendien bleek uit verklaringen ter zitting dat verzoeker nog steeds in de gehuurde woning woont en zorg ontvangt van de zorginstelling. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegend belang was dat behandeling van de bodemprocedure niet kon worden afgewacht en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van griffier E.M. Welling, en is openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.

Uitspraak

21/325 WLZ-VV
Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2020, 19/605, gerectificeerd bij uitspraak van 12 juni 2020 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker heeft mr. E. Schriemer, advocaat, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens verzoeker is mr. Schriemer verschenen, vergezeld van [X] van zorginstelling [naam zorginstelling] . Namens CIZ zijn verschenen mr. S. Kersjes en mr. I.C.J.G van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan verzoeker was laatstelijk een indicatie verleend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (VG06). Verzoeker huurt woonruimte bij zorginstelling [naam zorginstelling] en ontvangt de geïndiceerde zorg van [naam zorginstelling] .
1.2.
CIZ is in 2018 een onderzoek gestart naar de zorgbehoefte van verzoeker en zijn aanspraken op zorg op grond van de Wlz.
1.3.
Bij besluit van 15 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2019 (bestreden besluit), heeft CIZ de indicatie voor VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering (VG06) beëindigd met ingang van 15 januari 2019.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 15 oktober 2018 herroepen.
3.1.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft verzocht om opheffen van de schorsende werking van het hoger beroep van CIZ tegen de aangevallen uitspraak, omdat hij zijn woonruimte bij [naam zorginstelling] dreigt te verliezen en verstoken dreigt te raken van zorg door het uitblijven van enige financiering.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [X] van [naam zorginstelling] heeft ter zitting verklaard dat verzoeker nog steeds in de van [naam zorginstelling] gehuurde woning woont, dat er geen problemen zijn met de betaling van de huur en dat verzoeker in deze woning kan blijven wonen. Ook heeft hij toegelicht dat verzoeker nog steeds zorg ontvangt van [naam zorginstelling] en dat [naam zorginstelling] de zorg aan verzoeker blijft verlenen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in de problemen die hij stelt te ondervinden om te komen tot financiering van de geïndiceerde zorg.
4.3.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.M. Welling