ECLI:NL:CRVB:2021:659

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
19/727 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en wachttijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had geen nieuwe wachttijd van 104 weken doorlopen tussen 21 maart 2011 en 23 februari 2018, waardoor hij geen aanspraak kon maken op een WIA-uitkering per 27 november 2017. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ingangsdatum van de WIA-uitkering correct was vastgesteld door het Uwv op 23 februari 2018, na het doorlopen van de vereiste wachttijd. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij recht had op een WIA-uitkering per 27 november 2017, maar de Raad oordeelde dat de vijfjaarsperiode voor het recht op uitkering al was verstreken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de wachttijd van 104 weken te doorlopen voordat er recht op een WIA-uitkering kan ontstaan, en dat een afwijzing van een eerdere aanvraag niet leidt tot een nieuwe wachttijd.

Uitspraak

19 727 WIA

Datum uitspraak: 24 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 januari 2019, 18/6127 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als CV-installatiemonteur. Voor dat werk is hij op 23 maart 2009 uitgevallen vanwege rugklachten. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het Uwv geweigerd om met ingang van 21 maart 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%.
1.2.
Op 4 januari 2013 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld, waarna tot 23 mei 2014 ziekengeld is toegekend. Bij besluit van 29 januari 2014 (lees: 2015) gecorrigeerd bij brief van 30 januari 2015, heeft het Uwv geoordeeld dat geen toepassing wordt gegeven aan Amber en dat per 4 januari 2013 geen WIA-uitkering wordt toegekend.
1.3.
De ziekmelding van appellant per 26 februari 2016 heeft – na het doorlopen van een wachttijd van 104 weken – wel geleid tot het toekennen van een WIA-uitkering. Bij besluit van 6 februari 2018 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 23 februari 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant onder meer laten weten dat zijn arbeidsongeschiktheid per 27 november 2017 is toegenomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij besluit van 2 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit over de ingangsdatum van de WIA-uitkering ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voor de aanvangsdatum van de periode van vijf jaar in artikel 55 van de Wet WIA moet worden aangesloten bij de wachttijd die doorlopen moet zijn voordat er een recht op uitkering kan worden toegekend. Ingevolge artikel 23 van de Wet WIA bedraagt die wachttijd 104 weken. Dit betekent dat pas nadat een wachttijd van 104 weken is doorlopen en er aansluitend geen WIA-uitkering is toegekend, een (nieuwe) periode van vijf jaar gaat lopen. Appellant heeft na 21 maart 2011 en voor 23 februari 2018 geen nieuwe wachttijd van 104 weken doorlopen. De vijfjaarsperiode was op 27 november 2017 al afgelopen. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden de ingangsdatum van de uitkering bepaald op 23 februari 2018.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij per 27 november 2017 aanspraak kan maken op een WIA-uitkering omdat hij voldoet aan de vereisten van artikel 55 Wet WIA. Met de afwijzing in het besluit van 29 januari 2015 is een nieuwe vijfjaarsperiode gaan lopen op 4 januari 2013. Appellant heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Na de beoordeling per 21 maart 2011 is geen nieuwe termijn van vijf jaar gaan lopen. De melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 27 november 2017 valt dan ook buiten de vijfjaarsjaarsperiode.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA ontstaat recht op een WGA-uitkering op de eerste dag na afloop van de wachttijd of op de eerste dag na afloop van de loondoorbetalingsperiode.
4.1.2.
Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1, van de Wet WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA bedoelde dag.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant op grond van artikel 55, eerste lid aanhef en onder b, onder 1, van de Wet WIA, met ingang van 27 november 2017 aanspraak kan maken op een WIA-uitkering.
4.3.
Appellant heeft ná 21 maart 2011 en vóór 23 februari 2018 geen nieuwe wachttijd van 104 weken volgemaakt. Daaruit volgt dat de eerste dag na afloop van de wachttijd als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Wet WIA meer dan vijf jaar ligt voor 27 november 2017. Op 27 november 2017 kon appellant dan ook geen aanspraak meer ontlenen aan het bepaalde in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1, van de Wet WIA. Dat het Uwv op
29 januari 2015 heeft laten weten dat appellant geen recht op WIA-uitkering heeft per 4 januari 2013 maakt dit niet anders. De vijfjaarsperiode van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, onder 1, van de Wet WIA vangt immers niet aan na een afwijzende beslissing over het recht op WIA-uitkering, maar na het vervullen van de wachttijd.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Omdat het bestreden besluit in stand blijft, bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroodeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.M.M. Chevalier