ECLI:NL:CRVB:2021:657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschil over medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich op 20 februari 2017 ziek had gemeld. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering terecht was, omdat appellante in staat werd geacht om andere functies te vervullen dan haar eerdere werk als verkoopster. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen en dat er nieuwe medische informatie was die haar standpunt ondersteunde. De Raad oordeelde echter dat de door appellante ingediende medische gegevens geen nieuwe inzichten boden die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen sprake was van schending van het beginsel van 'equality of arms'. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.