Uitspraak
17.4424 ZW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die zich op 26 februari 2014 ziek meldde, ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde haar uitkering op 5 februari 2015, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. In beroep heeft appellante deskundigenrapporten ingediend die haar beperkingen onderbouwen, maar de rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv.
In hoger beroep heeft de Raad de deskundigenrapporten opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de rapporten van de deskundigen niet voldoende had onderbouwd. De Raad oordeelde dat de door het Uwv voorgehouden functies niet aan de EZWb konden worden ten grondslag gelegd, omdat deze de door de deskundigen vastgestelde urenbeperkingen overschreden. Hierdoor waren er onvoldoende functies over om de EZWb te kunnen dragen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende appellante een schadevergoeding van € 2.000,- toe, te betalen door de Staat. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.755,86 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen en de noodzaak voor een deugdelijke motivering van besluiten door het Uwv.