ECLI:NL:CRVB:2021:602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WGA-uitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als scheepsmetaalbewerker, is sinds 2012 arbeidsongeschikt door rugklachten en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv heeft in 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 72,42% na een herbeoordeling. Appellant is van mening dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen en pijnklachten, en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd en de Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellant en dat het hoger beroep niet slaagt.