ECLI:NL:CRVB:2021:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
19/2203 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen werkzaam was als medewerker groenvoorziening, heeft zich sinds 2012 herhaaldelijk gemeld vanwege psychische klachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat heeft geleid tot de weigering van de WIA-uitkering. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2017 een juist inzicht biedt in de medische klachten van appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, en de Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen, omdat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die de stelling van appellant ondersteunt dat hij meer of zwaarder beperkt is dan eerder vastgesteld.

Uitspraak

19 2203 WIA

Datum uitspraak: 17 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2019, 18/2389 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2019 overgelegd.
Bij brief van 6 januari 2021 zijn namens appellant nadere stukken ingediend, waarop het Uwv op 11 januari 2021 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021. Appellant is samen met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker groenvoorziening voor 36 uur per week. Appellant is uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 28 februari 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 25 mei 2012 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 25 september 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is de datum einde wachttijd bepaald op 5 juni 2012. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld.
1.2.
De aanvragen van appellant om een WIA-uitkering naar aanleiding van zijn verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid met ingang van 12 oktober 2012 en zijn melding van toegenomen psychische klachten sinds 29 november 2013 zijn afgewezen bij besluiten van respectievelijk 2 oktober 2013 en 20 oktober 2014, omdat de vastgestelde belastbaarheid van appellant onveranderd van toepassing is. Deze besluiten staan na een bezwaar- en/of een beroepsprocedure in rechte vast.
1.3.
Appellant heeft zich op 26 mei 2017 opnieuw bij het Uwv gemeld met sedert 1 januari 2017 toegenomen psychische klachten, alsook slaapstoornissen, slaapapneu, gehoorproblemen en rugklachten. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellant op het spreekuur onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in zijn rapport van 15 september 2017 vermeld dat sprake is van psychische belastbaarheid, die in grote lijnen overeenkomt met de belastbaarheid die beschreven is bij de laatste beoordeling. Hij heeft een beperking toegevoegd in verband met medicijngebruik. De beperking ten gevolge van de rugklachten blijft gehandhaafd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2017. De overige klachten van slaapapneu, gehoor en adipositas zijn volgens de verzekeringsarts ruim na einde wachttijd ontstaan en toegenomen. Deze klachten worden daarom buiten beschouwing gelaten. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 1 januari 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 6 april 2018 na onderzoek geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding vormen tot wijziging van de medische grondslag. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 9 april 2018 geen aanleiding gezien om af te wijken van de primaire arbeidskundige beoordeling. Onder verwijzing naar deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 10 april 2018 (bestreden besluit) op grond van artikel 55 van de Wet WIA het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. Over de medische grondslag heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat in de FML van 15 september 2017 de psychische beperkingen en de rugbeperking van appellant zijn onderschat. Dat de rugbeperking niet is toegenomen, is niet in geschil. Beperkingen die appellant heeft voortkomend uit de slaapklachten, de oorklachten en de adipositas blijven naar het oordeel van de rechtbank in navolging van het standpunt van de verzekeringsartsen buiten beschouwing.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort samengevat – aangevoerd dat sprake is van meer en zwaardere beperkingen ten gevolge van zijn psychische klachten. De later vastgestelde diagnose Borderline-persoonlijkheidsstoornis wordt ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Er is ook sprake van sociaal disfunctioneren, zodat omgang met anderen buiten het gezinsverband bijna geheel moet worden uitgesloten. Onvoldoende is gemotiveerd waarom geen urenbeperking is geïndiceerd. Ten onrechte is daarbij niet betrokken de negatieve uitwerking van de slaapapneu, de slaapstoornis en de gedragsproblematiek van appellant.
3.2.
Het Uwv heeft onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2019 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geding is de vraag of het Uwv terecht geweigerd heeft aan appellant met ingang van
1 januari 2017 een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.1.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (tekst tot 16 december 2017) bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGAuitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.
4.2.2.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek
4.3.
Wat betreft de psychische klachten wordt, evenals de rechtbank heeft gedaan, het standpunt van de verzekeringsartsen gevolgd dat per 1 januari 2017 toename van deze beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak door deze klachten kan worden vastgesteld, uitsluitend in verband met verhoogd persoonlijk risico ten gevolge van medicijngebruik. De verzekeringsarts heeft gemeld dat appellant voor de psychische klachten vanaf juni 2017 opnieuw in behandeling is gekomen. Deze arts heeft geconcludeerd dat gezien de (verkregen) bevindingen van de behandelaar, de bevindingen op het spreekuur, de mate van behandeling en medicatie er sprake is van een beperkte psychische belastbaarheid, zoals bij eerdere beoordelingen is beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 april 2018 deze conclusies onderschreven. Op grond van de huidige psychische problematiek, zoals ook beschreven in de informatie van de behandelaar, zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep passende en toereikende beperkingen aangenomen. De destijds gestelde beperkingen stonden in verband met het snel agressief reageren van appellant en zijn emotioneel reageren tussen grote menigten en werden toen toegeschreven aan alcohol. Het geschetste beeld pas ook bij de huidige behandeling van appellant. Appellant heeft intussen mede door ervaring en begeleiding geleerd om meer grip te krijgen op zijn uitingen. Er is medisch geen grond om nu een constante begeleiding of toezicht op het werk aan te nemen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zeker niet als met alle aangenomen beperkingen en alle gestelde voorwaarden in arbeid rekening wordt gehouden. Er zijn geen aanknopingspunten deze gemotiveerde en onderbouwde standpunten van de verzekeringsartsen niet te volgen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunen dat hij meer of zwaarder beperkt is ten gevolge van zijn psychische klachten ten tijde hier van belang. Het in hoger beroep ingebrachte rapport van AREA van 29 januari 2020 bevat resultaten van een medisch belastbaarheidsonderzoek, maar is van ruim na de datum hier in geding en vermeldt overigens geen concrete, medische gegevens over appellant. De Raad merkt hierbij op dat volgens vaste rechtspraak een diagnose niet bepalend is voor de vraag of, en zo ja welke, beperkingen moeten worden aangenomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1562). Omdat de Raad geen twijfel heeft over de beoordeling door het Uwv van de psychische klachten van appellant, ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een psychiater als deskundige, zoals namens appellant is verzocht.
4.4.
Wat betreft de rugklachten stelt de Raad vast dat appellant ook in hoger beroep niet heeft betwist dat deze per 1 januari 2017 niet zijn toegenomen. De Raad gaat daarvan dan ook uit.
4.5.
Wat betreft de slaapapneu, gehoorproblemen en adipositas stelt de Raad vast dat (beperkingen door) deze klachten in de verzekeringsgeneeskundige rapporten die ten grondslag lagen aan de beoordelingen in 2012 en 2013 niet worden vermeld. Weliswaar had appellant in 2012 en 2013 slaapstoornissen ten gevolge van alcoholgebruik, maar hiervoor werden toen geen beperkingen aangenomen. De in april 2017 vastgestelde slaapapneu leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel tot functionele beperkingen, maar niet tot toename van beperkingen omdat er destijds geen energetische beperkingen werden gesteld als gevolg van slaapstoornissen. Ook een urenbeperking is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de huidige beoordeling niet geïndiceerd. Voor het door de jaren toegenomen gewicht van appellant, overgaand van overgewicht naar obesitas of adipositas, geldt volgens deze arts hetzelfde. In 2013 werden er hiervoor ook geen functionele beperkingen gesteld. Gelet hierop kan het standpunt van het Uwv, dat met beperkingen ten gevolge van (de klachten van) slaapapneu, gehoorproblemen en adipositas niet gesproken kan worden van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak in de zin van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, worden gevolgd.
4.6.
Gelet op wat is overwogen in 4.3 tot en met 4.5 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de FML van 15 september 2017 een juist inzicht biedt in de medische klachten die per 1 januari 2017 kunnen leiden tot toekenning van een WIA-uitkering op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv uitgaande van de FML van 15 september 2017 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2017 terecht is berekend op minder dan 35%, heeft het Uwv op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA terecht aan appellant per die datum een WIA-uitkering geweigerd.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.R. Kokhuis