In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet, waren in geschil met het dagelijks bestuur van Kompas over de intrekking en terugvordering van bijstand. Het dagelijks bestuur had hen de bijstand over een periode van 21 maanden ingetrokken, omdat zij naar het oordeel van het college hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van transacties met voertuigen. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep hebben appellanten zich verzet tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om het dagelijks bestuur de gelegenheid te geven om te onderzoeken welke informatie appellanten hadden verstrekt over de transacties met voertuigen. Na dit onderzoek heeft het dagelijks bestuur besloten het eerdere besluit in te trekken, omdat bleek dat een aantal kentekens wel was doorgegeven. De Raad heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de onrechtmatigheid van de besluitvorming aan het college kan worden toegerekend.
De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat appellanten recht hebben op vergoeding van de kosten die zij in bezwaar hebben gemaakt, omdat het besluit van 30 juni 2016 is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De kosten zijn vastgesteld op € 2.136,-, en het dagelijks bestuur is veroordeeld tot betaling van deze kosten en het vergoeden van het griffierecht van € 126,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van appellanten in het kader van de rechtsbescherming.