In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, die het niet eens was met het oordeel van de rechtbank dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geen dwangsom verschuldigd was omdat het Uwv niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 10 december 2017. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv op 10 mei 2018 al een besluit had genomen op de aanvraag van appellant, waardoor er geen sprake was van een te late beslissing. De Centrale Raad heeft dit oordeel van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een dwangsom kan worden toegewezen en de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.