ECLI:NL:CRVB:2021:577
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen had ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 42,99%. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gronden aangevoerd en heeft enkel verwezen naar eerdere stellingen. De Raad oordeelt dat er geen onderbouwing is voor de claim dat de rechtbank een verkeerd oordeel heeft geveld over de medische beoordeling en de geschiktheid van de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen.
De zaak betreft een appellant die als isoleerder werkzaam was en op 30 maart 2015 uitviel vanwege klachten aan het bewegingsapparaat. Na een herbeoordeling door het Uwv werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,99%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt onderschreven. De Raad concludeert dat de rechtbank op zorgvuldige wijze tot haar oordeel is gekomen en dat de medische gegevens die appellant in hoger beroep heeft ingebracht geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.