ECLI:NL:CRVB:2015:330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
13-94 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellant had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht op uitkering had. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant, ondanks zijn beroep op een matig ernstige depressie. De Raad bevestigt dat de verzekeringsarts geen toezegging heeft gedaan over een urenbeperking en dat de geselecteerde functies passend zijn, ook al heeft appellant beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd en dat er geen proceskostenveroordeling nodig is.

Uitspraak

13/94 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
30 november 2012, 12/2313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.I. Vervest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vervest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk sedert 1978 werkzaam als verificator in dienst van [naam werkgever], heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie met ingang van 15 februari 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 februari 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 19 april 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 december 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit op grond van het navolgende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft gelet op alle voorhanden medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om de eindconclusie van het verzekeringsgeneeskundige onderzoek in twijfel te trekken. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Uit de context van de brief van de psychiater van GGZ in Geest van 10 april 2012 valt onmiskenbaar af te leiden dat er sprake is van een verbetering van de depressie (na toediening van de medicatie) en dat verdere verbetering doel van het behandelplan is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van
18 april 2012 en 5 juni 2012 gemotiveerd onderbouwd dat appellant gelet op de inmiddels behandeling ingezette verbetering, nog wel verminderd belastbaar is - waarvoor ook de nodige beperkingen zijn aangenomen - maar dat voor een verminderde ureninzetbaarheid geen aanleiding is. Het beroep op een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedane toezegging slaagt niet, nu uit de voorhanden zijnde gegevens niet is gebleken van een toezegging waaraan de verwachting kan worden ontleend dat een urenreductie zou worden aangenomen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 juni 2012 toereikend is gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellant passend zijn. Terecht heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, het opleidingsniveau van appellant vastgesteld op 2 aangezien hij het lager onderwijs in Turkije heeft afgerond. Wat betreft de slechte taalbeheersing heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat het verstaan en spreken van de Nederlandse taal binnen zes maanden is te leren en dat bovendien in de geselecteerde functies slechts beperkte eisen aan het lezen en het schrijven wordt gesteld. Concluderend heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidskundige grondslag in overeenstemming met in het bijzonder artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft plaatsgevonden.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat zijn beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd. De verzekeringsartsen zijn uitgegaan van een matige depressie terwijl uit de informatie van de psychiater blijkt dat sprake is van een matig ernstige depressie. Van een volledige remissie is niet gebleken. Het Uwv had hierover nadere informatie moeten inwinnen bij de psychiater. Voorts had, nu sprake is van een matig ernstige depressie, op basis van het Schattingsbesluit een urenbeperking moeten worden aangenomen. In dat verband heeft appellant zich beroepen op een tijdens de hoorzitting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gedane mededeling luidende dat hij het merkwaardig vond dat een urenbeperking niet was meegewogen omdat appellant niet in staat is volledig te werken. Hoewel appellant begrijpt dat een verzekeringsarts geen toezegging kan doen over de toekenning van een WIA-uitkering, heeft hij aan deze mededeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat op basis van de matig ernstige depressie een urenbeperking zou worden aangenomen waardoor hij, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage dicht bij de 35% ligt, voor een WIA-uitkering in aanmerking kan komen. Tot slot zijn de geselecteerde functies, met name die van perronmedewerker, niet geschikt, omdat appellant het basisonderwijs in Turkije niet heeft voltooid en tevens vanwege zijn slechte beheersing van de Nederlandse taal, zowel op het gebied van het spreken als van het lezen en het schrijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen van het Uwv is verricht, zorgvuldig is geweest. Van een gehoudenheid van de verzekeringsarts om in de gegeven omstandigheden nadere informatie in te winnen bij de behandelende sector is geen sprake. Hierbij wordt erop gewezen dat deze verzekeringsarts een eigen medische verantwoordelijkheid heeft en het bij uitstek tot zijn specifieke deskundigheid behoort om in dit verband de medische beperkingen van een betrokkene te beoordelen en vast te leggen. Appellant is tijdens het spreekuur onderzocht door de verzekeringsarts en op de hoorzitting gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarbij deze arts appellant heeft geobserveerd. Voorts heeft hij de nadere informatie van 10 april 2012 van de behandelende psychiater bij zijn heroverweging betrokken. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in deze brief door de psychiater genoemde geleidelijke verbetering als uitgangspunt genomen en heeft hij beperkingen aangenomen die passen bij een matige depressie die door een behandeling is verbeterd. Gelet op de weergave van de brief van de behandelende psychiater van 10 april 2012 in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is laatstgenoemde arts er niet aan voorbijgegaan dat de depressie van appellant door de behandelende psychiater bij de aanvang van de behandeling als matig ernstig gekwalificeerd is. Nu appellant in beroep noch hoger beroep medische stukken heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de vastgestelde belastbaarheid, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag.
4.2.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de voorhanden zijnde gegevens is niet gebleken van een uitdrukkelijke en eenduidige toezegging, waaraan appellant de verwachting kon ontlenen dat een urenbeperking zou worden aangenomen die vervolgens er toe zou leiden dat aan hem een WIA-uitkering zou worden toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 juni 2012 overtuigend te kennen gegeven op welke wijze een urenbeperking tijdens de hoorzitting ter sprake is gekomen aangezien het hem bevreemdde dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 6 december 2011 geen overwegingen had gewijd aan het al dan niet aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 april 2012 overtuigend gemotiveerd waarom voor appellant een urenbeperking niet is geïndiceerd.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag wordt overwogen dat het standpunt van de arbeidsdeskundige (zoals verwoord in zijn rapport van 21 december 2011) dat het opleidingsniveau op 2 moet worden gesteld, niet onjuist wordt geacht. Appellant heeft bij het arbeidskundig onderzoek desgevraagd te kennen gegeven het basisonderwijs in Turkije volledig te hebben gevolgd waardoor opleidingsniveau 2 is aangewezen. Daarnaast heeft appellant 27 jaar werkervaring als verificateur waarmee een opleidingsniveau 2 in ruime mate is bereikt. Evenmin bestaat aanleiding om de voorgehouden functies niet passend te achten vanwege de beperkte beheersing van de Nederlandse taal van appellant. Onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509, wordt overwogen dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu uit de functiebeschrijvingen in het Resultaat Functiebeoordeling van de geduide functies naar voren komt dat het eenvoudige en routinematige functies betreft met opleidingsniveau 2, waarbij mondelinge opdrachten en eenvoudige schriftelijke instructies worden gegeven, is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de - immers als zeer beperkt aan te merken - eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat er bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om de Nederlandse taal te leren.
4.4.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. Ravenstein
GdJ