ECLI:NL:CRVB:2021:573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
18/5743 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor andere functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met klachten aan zijn rechterschouder, benen en psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 18 oktober 2014, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen in andere passende functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn klachten niet juist waren beoordeeld. Hij overhandigde meerdere medische stukken ter ondersteuning van zijn standpunt en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv daarentegen verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 3 juli 2017 in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

18.5743 ZW

Datum uitspraak: 10 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 september 2018, 18/576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. Karatas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.F.M. van den Ekart, opvolgend gemachtigde en advocaat, en [naam], begeleider en tolk. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als koerier, postbezorger voor 39,96 uur per week. Op 19 april 2013 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan zijn rechterschouder en benen en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (TVB2) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de conclusies van deze onderzoeken heeft het Uwv de ZWuitkering van appellant per 18 oktober 2014 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als koerier, postbezorger, maar wel tot het vervullen van andere passende functies. Het bezwaar van appellant hiertegen heeft het Uwv ongegrond verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant geschikt geacht voor de functies van wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur (met SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (met SBC-code 11180) en snackbereider (met SBCcode 111071).
1.3.
Na ziek- en hersteldmeldingen in 2015 en 2016 heeft appellant zich op 10 maart 2017 opnieuw ziek gemeld. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur gezien en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 maart 2017. Op 3 april 2017 is appellant in het kader van de ZW hersteld geacht voor de maatgevende arbeid, te weten een van de in het kader van de TVB2 geselecteerde functies.
1.4.
Op 24 mei 2017 heeft appellant zich vanuit een situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, opnieuw ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Op 27 juni 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant niet is veranderd ten opzichte van het onderzoek in maart 2017 en appellant wederom geschikt geacht voor de in het kader van de TVB2 geselecteerde functies. Bij besluit van 27 juni 2017 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 3 juli 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 13 december 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv de juiste arbeidsmaatstaf heeft gehanteerd. Wat de Raad heeft geoordeeld in de uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225, heeft de rechtbank van overeenkomstige toepassing geacht in de onderhavige situatie, waarin de ZW-uitkering is beëindigd na een TVB2 en sprake is van een ziekmelding vanuit de WW met ingang van een datum die gelegen is ten minste vier weken na het beëindigen van het recht op ziekengeld na de TVB2. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 15 maart 2018 nog gereageerd op de door appellant ingebrachte informatie van de huisarts. Het Uwv heeft volgens de rechtbank de functionele mogelijkheden van appellant correct vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies geacht worden geschikt te zijn voor appellant. Het Uwv heeft daarom terecht bepaald dat appellant met ingang van 3 juli 2017 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv niet op zorgvuldige wijze is verricht. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat zijn oogklachten, beenklachten, uitvalsverschijnselen door zijn diabetesproblematiek en zijn psychische klachten niet juist zijn beoordeeld en dat hij niet in staat kan worden geacht om de geselecteerde functies te verrichten. Volgens appellant is in de FML van 21 maart 2017 te weinig rekening gehouden met zijn medische problemen en had het Uwv een nieuwe FML moeten opstellen. Appellant heeft in hoger beroep meerdere medische stukken overgelegd van de huisarts, van een neuroloog, van een internist-endocrinoloog, van een chirurg, van een pijnspecialist, van een psycholoog en een in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opgesteld onderzoeksverslag. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 november 2020 en 26 januari 2021 ingebracht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 3 juli 2017 in staat was om ten minste een van de bij de TVB2 geselecteerde functies te verrichten en de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geven geen reden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 12 november 2020 en 26 januari 2021 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding juist is vastgesteld en dat op goede gronden is beoordeeld of appellant gelet op zijn fysieke en psychische belastbaarheid in staat kan worden geacht een van de in het kader van de TVB2 geduide functies te vervullen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de medische stukken, voor zover die betrekking hebben op de datum in geding, opgemerkt dat het bekend was dat appellant op de datum in geding onder behandeling was van een oogarts en laserbehandelingen heeft ondergaan, maar dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat zijn gezichtsvermogen erg slecht is. Over de beenklachten is opgemerkt dat deze geen reden geven om de geselecteerde functies niet passend te achten, omdat de belasting op het aspect lopen in de geselecteerde functies zeer gering is en past binnen de belastbaarheid van appellant. De gestelde uitvalsverschijnselen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet medisch onderbouwd en voor zover appellant enkele keren per jaar ’s avonds een te lage bloedsuikerspiegel heeft, zijn de geselecteerde functies nog steeds passend, aangezien deze functies niet ’s avonds en niet ’s nachts hoeven te worden uitgevoerd. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat volgens de informatie van de psycholoog er geen aanwijzingen zijn om van een ernstige psychische situatie uit te gaan. Uitgaande van de vastgestelde psychische beperkingen is er geen reden om de geselecteerde functies niet als passend te beschouwen, te meer nu de mentale belasting van de geselecteerde functies erg laag is.
4.4.
Nu sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, appellant in beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunt over de medische grondslag van het bestreden besluit te onderbouwen en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ziet de Raad geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) H. Spaargaren