ECLI:NL:CRVB:2021:573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor andere functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met klachten aan zijn rechterschouder, benen en psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 18 oktober 2014, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen in andere passende functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat zijn klachten niet juist waren beoordeeld. Hij overhandigde meerdere medische stukken ter ondersteuning van zijn standpunt en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. Het Uwv daarentegen verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 3 juli 2017 in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering werd gehandhaafd.