1.6.Bij besluit van 22 november 2018 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van appellante tegen de, in totaal vijftien, besluiten van 7 september 2018 en 10 september 2018 ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat geen recht op het levenlanglerenkrediet bestaat omdat aan appellante (reguliere) studiefinanciering is toegekend voor de voltijdse hbo-bacheloropleiding Rechten aan de Hogeschool NTI. Volgens de minister blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het niet mogelijk is om voor twee opleidingen tegelijkertijd een financiering op grond van de Wsf 2000 te ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellante naast de vakken waarvoor ze het levenlanglerenkrediet heeft aangevraagd een hbo-opleiding volgt en dat aan haar voor die opleiding, over de aan de orde zijnde periode, studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs, reisvoorziening, lening en collegegeldkrediet is toegekend. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van appellante dat zij recht heeft op het levenlanglerenkrediet voor de studie aan de Open Universiteit omdat zij voor die studie geen recht heeft op studiefinanciering, geen doel treft. Noch in de Wsf 2000, noch in de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 035, nr. 3) heeft de rechtbank aanwijzingen gevonden dat het in aanmerking komen voor studiefinanciering betrekking moet hebben op dezelfde studie als waarvoor het levenlanglerenkrediet wordt aangevraagd. Ook is volgens de rechtbank de informatievoorziening op de website van DUO duidelijk. Verder is overwogen dat appellante, gelet op de ongeclausuleerde woorden van artikel 3.16b, tweede lid, van de Wsf 2000 en de informatie op de website van DUO, redelijkerwijs had kunnen weten dat de besluiten waarbij levenlanglerenkrediet is toegekend onjuist waren, zodat de minister terecht tot herziening is overgegaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de door de minister en de rechtbank gegeven uitleg van de wet onjuist is en dat de informatievoorziening op de website van DUO in dit verband niet relevant is. Volgens appellante heeft zij op grond van de artikelen 3.1, derde lid, en 3.16b, tweede lid, van de Wsf 2000 recht op levenlanglerenkrediet voor de door haar gevolgde vakken aan de Open Universiteit. Uit de wet en de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat een recht op levenlanglerenkrediet niet naast een recht op reguliere studiefinanciering kan bestaan. Artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 moet zo gelezen worden dat de student geen recht heeft op reguliere studiefinanciering voor de opleiding waarvoor het levenlanglerenkrediet wordt aangevraagd. Een andere lezing van artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 inhoudende dat pas recht op levenlanglerenkrediet bestaat indien de student geen enkel recht (meer) heeft op studiefinanciering, leidt tot indirecte discriminatie naar leeftijd. Die lezing zou er immers toe leiden dat de student eerst zijn recht op reguliere studiefinanciering volledig moet verbruiken dan wel 30 jaar of ouder moet zijn, voordat hem een aanspraak op levenlanglerenkrediet toekomt. Appellante heeft verder gesteld dat sprake is van rechtstreekse leeftijdsdiscriminatie, omdat zij ongunstiger wordt behandeld dan een student die de leeftijd van 30 jaar reeds is gepasseerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.In artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder levenlanglerenkrediet, voor zover hier van belang, verstaan een lening voor betaling van het collegegeld in het hoger onderwijs.
4.1.2.Ingevolge artikel 2.3a, tweede lid, van de Wsf 2000 kan een student in het hoger onderwijs voor levenlanglerenkrediet in aanmerking komen die nog niet de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt.
4.1.3.Ingevolge artikel 3.1, derde lid, van de Wsf 2000 bestaat studiefinanciering uit levenlanglerenkrediet indien een student geen aanspraak heeft op studiefinanciering als bedoeld in het eerste of tweede lid.
4.1.4.Ingevolge artikel 2.12, aanhef en onder d, sub 1, van de Wsf 2000 kan een student in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor het volgen van een of meer onderwijseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, van de WHW, van een opleiding waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend, aan de Open Universiteit.
4.1.5.Ingevolge artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 wordt het levenlanglerenkrediet slechts verstrekt indien de student niet in aanmerking komt voor studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid (hierna: reguliere studiefinanciering).