ECLI:NL:CRVB:2021:558
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAZO-uitkering wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een WAZO-uitkering aan appellante. De uitkering was eerder toegekend door het Uwv, maar na een onderzoek werd geconcludeerd dat appellante nooit werkzaam was geweest bij [naam B.V. 1] B.V. en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen de intrekking van de uitkering ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat appellante niet had gewerkt bij de B.V. en dat de door haar overgelegde stukken niet objectief en verifieerbaar waren. Appellante had gesteld dat zij niet gehouden kon worden aan een verklaring die zij eerder had afgelegd, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de nodige feiten had aangedragen om aan te tonen dat er geen dienstbetrekking was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante er niet in was geslaagd om met objectieve gegevens het tegendeel aan te tonen.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens in geschillen over dienstbetrekkingen en de rol van het Uwv in het aantonen van de rechtmatigheid van uitkeringen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAZO-uitkering terecht was en dat appellante geen recht had op de uitkering.