1.6.De minister heeft aan de disciplinaire straf van ontslag ten grondslag gelegd dat appellant
zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende, als plichtsverzuim aangemerkte gedragingen:
het onbevoegd, zonder dienstopdracht of zakelijke reden vijf maal inzien van de belastingdienstsystemen voor niet zakelijke doeleinden, waarmee hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en misbruik heeft gemaakt van de belastingdienstsystemen;
het onbevoegd tezamen met een daartoe niet bevoegd zijnde collega, zonder opdracht of zakelijke reden en zonder onderliggende wettelijk vereiste stukken, op 5 april 2017 ambtshalve verminderen van de aanslag IB/PV 2015 van zijn zoon en/of zijn collega daartoe te hebben aangezet en/of zijn collega daarvan niet te hebben weerhouden;
het gebruiken van interne informatie uit de belastingdienstsystemen om derden, te weten zijn zoon en/of dochter (indirect) te informeren dan wel te adviseren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat appellant niet heeft betwist dat hij gedraging 1 heeft begaan. De rechtbank heeft op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens de overtuiging verkregen dat appellant tezamen met zijn daartoe niet bevoegde collega zonder opdracht of zakelijke reden en zonder onderliggende wettelijk vereiste stukken is overgegaan tot het ambtshalve verminderen van de aanslag IB/PV 2015 van zijn zoon en dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de tweede verweten gedraging. Daarbij maakt de omstandigheid dat zijn collega degene is geweest die op de knop heeft gedrukt niet dat de gedraging niet gezamenlijk is geweest. Gelet op die overtuiging is de vraag of appellant zijn collega heeft aangezet dan wel er niet van heeft weerhouden tot vermindering over te gaan niet relevant. Aangaande de derde gedraging heeft de rechtbank geoordeeld dat daargelaten of zijn dochter is geïnformeerd, zijn zoon geïnformeerd is geraakt. Niet betwist is immers dat de gewijzigde aanslag bij zijn zoon op de deurmat is gevallen. Daarmee heeft appellant zich ook schuldig gemaakt aan de derde hem verweten gedraging. Deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim. Redenen om dit plichtsverzuim niet toerekenbaar te achten zijn niet gesteld of gebleken. De minister was dan ook bevoegd appellant hiervoor een disciplinaire straf op te leggen. De rechtbank acht de straf van ontslag niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. 4.1.2.Ook volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:CRVB:2015:3670) is bij de vraag of het raadplegen van systeemgegevens plichtsverzuim oplevert, minder relevant de aard van de verkregen informatie en de vraag of betrokkene de informatie daadwerkelijk heeft gebruikt, naar buiten gebracht of aan derden heeft verstrekt; voorop staat dat de systemen slechts mogen worden bevraagd voor functionele doeleinden. Juist omdat zo lastig is aan te tonen wat met de opgevraagde informatie wordt gedaan, moet deze regel strikt worden gehanteerd.