In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv inzake haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die zich op 1 april 2014 ziekmeldde, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet WIA. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 48,27%. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag. De Raad volgde de conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige, die stelde dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure met twaalf maanden is overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante. De Raad heeft het Uwv en de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van appellante.