ECLI:NL:CRVB:2021:536

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
18/3012 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van Wajong-aanvraag wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1998, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam zou zijn. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten, met de overweging dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het ontbreken van arbeidsvermogen wel degelijk duurzaam is en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante echter niet overtuigend geacht. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat er op de datum in geding mogelijkheden tot arbeidsparticipatie waren, ondanks de psychische klachten van appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, aangezien appellante voldoende ruimte heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische stukken.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3012 WAJONG

Datum uitspraak: 10 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
17 april 2018, 17/3317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Volkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op
27 januari 2021. Appellante is verschenen, vergezeld door haar ouders en bijgestaan door
mr. Volkers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op
24 november 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante vermeld dat zij diverse lichamelijke en psychische klachten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarbij informatie is verkregen van de huisarts en de behandelend psychiater. Bij besluit van 17 maart 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 17 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag die het standpunt van de verzekeringsarts, dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, heeft onderschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het Uwv zorgvuldig geweest. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat in beroep alsnog overleg heeft plaatsgevonden tussen de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarmee uitvoering is gegeven aan het in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet opgenomen Stappenplan. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellante op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onder verwijzing naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), niet slaagt. Het enkele gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een ander standpunt inneemt dan appellante over het vitamine B12-tekort en de ontwikkelingen op dat gebied, leidt er niet toe dat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Niet is gebleken dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van haar standpunt, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat appellante verschillende medische stukken heeft overgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze is gemotiveerd ingegaan op het standpunt van appellante dat haar klachten voortkomen uit het vitamine B12-tekort en dat na een jaar geen verbetering meer is te verwachten in haar medische situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat door de combinatie van klachten niet duidelijk is in welke mate het vitamine B12-tekort van invloed is op de klachten van appellante en dat hierbij aansluiting wordt gezocht bij informatie uit de reguliere behandelsector, waaronder informatie van het Nederlands Huisartsen Genootschap. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat herstel is uitgesloten. Uit de brief van 20 oktober 2017 van de psycholoog/orthopedagoog-generalist volgt dat appellante wegens zeer ernstige problematiek op diverse gebieden in het reguliere onderwijs niet kan functioneren en alleen geholpen kan worden met een maatwerktraject met veel extra ondersteuning. Uit de brief van
19 oktober 2017 van de behandelend psychiater volgt dat bij appellante waarschijnlijk een levenslange kwetsbaarheid blijft bestaan voor depressie en ontregeling en dat haar draagkracht verder wordt beperkt door het intelligentieprofiel. Volgens de gezinshulpverlener lijkt het erop dat de problematiek van appellante in de toekomst niet gaat veranderen en dat zij waarschijnlijk nooit de energie heeft om goed te kunnen functioneren in de maatschappij waardoor zij niet zelfstandig in haar inkomsten kan voorzien. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat appellante in het geheel geen perspectief heeft op ontwikkeling en dat herstel definitief is uitgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende concreet en deugdelijk gemotiveerd dat er op de datum in geding een situatie was waarin de mogelijkheden van appellante tot arbeidsparticipatie zich nog konden ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat appellante voor haar psychische klachten wordt behandeld, wat de doelen van deze behandeling zijn en wat het mogelijke resultaat van deze behandeling is. Het doel is de stemmingsklachten te verminderen, leren om te gaan met haar sensitiviteit en beter leren grenzen te hanteren. Daarnaast wordt geprobeerd haar dagactiviteiten op te bouwen. Als de klachten afnemen en zij beter om kan gaan met een aantal gevoeligheden en emoties, zal het persoonlijk en sociaal functioneren kunnen verbeteren, evenals haar energetische belastbaarheid en zal een belastbaarheid van vier uur per dag mogelijk weer haalbaar zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een medisch deskundige in te schakelen. Omdat pas in beroep onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. Dat appellante wordt behandeld voor haar psychische klachten is een ontoereikende motivering, de verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten aangeven wat de behandeling inhoudt, op welke wijze de behandeling van invloed is en tot welke concrete resultaten dit zou leiden. Volgens appellante zal geen verder herstel plaatsvinden wat betreft het vitamine B12-tekort. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens appellante ten onrechte in het midden gelaten in welke mate dit tekort van invloed is op haar klachten. Zij heeft een combinatie van klachten waar in samenhang naar gekeken moet worden. Ook behoort meegewogen te worden dat het voor appellante moeilijker is om aan haar psychische problemen te werken doordat zij een disharmonisch intelligentieprofiel heeft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van 15 januari 2021 van haar behandelend psychiater overgelegd. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft benoemd. Zij heeft aangevoerd dat het zelf inschakelen van een deskundige financieel niet haalbaar voor haar is en dat zij daarom in bewijsnood verkeert.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 21 januari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt kortheidshalve verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op 24 november 2016 (datum in geding) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. De vraag of appellante op de datum in geding verkeert in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen, moet beantwoord worden aan de hand van de gegevens die bekend zijn op de datum in geding of nadien over die datum bekend zijn geworden
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. De in hoger beroep ingebrachte brief van de behandelend psychiater van 15 januari 2021, waarin is gesteld dat het destijds in 2017 niet in de lijn der verwachting lag dat appellante in de toekomst vier uur per dag werkzaam zou zijn bij een werkgever, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat onduidelijk is of de psychiater hier doelt op de belastbaarheid in regulier werk, waar het bij de Wajong gaat om het uitoefenen van een taak. Daarbij sloot de psychiater in 2017 op basis van de lopende behandeling niet uit dat er nog progressie in de draagkracht van appellante mogelijk was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaraan toegevoegd dat er weliswaar geen verder herstel meer zal plaatsvinden voor wat betreft het vitamine B12-tekort, echter dat de depressieve klachten en de langdurige inactiviteit van appellante waarschijnlijk ook een grote invloed hebben op de bestaande energetische beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee voldoende gemotiveerd waarom er op 24 november 2016 bij appellante geen sprake was van een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer konden ontwikkelen. Omdat er geen twijfel is over dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellante verzocht. Ook uit een oogpunt van equality of arms bestaat hiervoor geen aanleiding. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij ook benut, zodat van bewijsnood geen sprake is. De overgelegde medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv aangaande de belastbaarheid van appellante en de duurzaamheid daarvan. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms. Het door appellante gestelde financiële onvermogen behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.4.
De overweging in 4.3 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Graveland