ECLI:NL:CRVB:2021:528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing Wajong-aanvraag wegens tijdelijk gebrek aan arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar het Uwv stelde dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen relevante medische informatie was gemist.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat het onderzoek onvolledig was en dat het Uwv ten onrechte geen aanvullende informatie had opgevraagd bij haar behandelaars. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en voegde daaraan toe dat appellante op het moment van de aanvraag studiefinanciering ontving, wat een uitsluitingsgrond voor de Wajong-uitkering zou zijn.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hadden aangetoond dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikte en dat er geen objectieve beperkingen waren die haar belemmerden om te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met M. Graveland als griffier.