ECLI:NL:CRVB:2021:524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
18/4993 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep studiefinanciering en voorwaarden inschrijving basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de studiefinanciering van appellante, die niet voldeed aan de voorwaarden voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer. Appellante was ingeschreven op een adres in de basisregistratie personen (brp) waar zij niet woonde, wat leidde tot een herziening van haar studiefinanciering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had betoogd dat haar bijzondere familieomstandigheden aanleiding moesten geven voor toepassing van de hardheidsclausule, maar de Raad oordeelde dat er geen sprake was van nietverwijtbaarheid en dat appellante zich had kunnen inschrijven op het adres van haar vriend. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/4993 WSF
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2018, 18/1664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Z. Benguedda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021, (gedeeltelijk) door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Benguedda. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante stond vanaf 1 oktober 2015 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [adres] in [woonplaats]. Appellante heeft, voor zover hier van belang, vanaf 1 maart 2017 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.2.
Op 4 september 2017 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellante. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 29 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2018 (bestreden besluit), heeft de minister op basis van de bevindingen van het onderzoek de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van 1 maart 2017 herzien, in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 1.456,14 van haar teruggevorderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in beroep erkend dat zij niet woonde op het brp-adres. Daarom voldoet zij niet aan de voorwaarde genoemd in artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. Daarmee staat vast dat appellante voor de in geding zijnde periode niet in aanmerking komt voor studiefinanciering naar de norm van uitwonende studerende. Met betrekking tot het beroep op de hardheidsclausule heeft de rechtbank overwogen dat deze niet de mogelijkheid biedt om een uitzondering te maken indien de onverkorte toepassing van de betreffende bepaling in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Dat is hier het geval. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van appellante en de reden waarom zij stelt zich niet te hebben ingeschreven onder het adres waar zij wel woonachtig was, leidt dit niet tot een ander oordeel. Indien appellante zich onder het adres van haar vriend zou hebben ingeschreven, zou deze informatie in beginsel immers niet toegankelijk zijn voor haar familie nu de gegevens in de brp niet zomaar door iedereen kunnen worden ingezien. Daarnaast had zij de gemeente kunnen verzoeken om geheimhouding van de van haar in het register opgenomen adresgegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die nopen tot het buiten toepassing laten van genoemde wettelijke bepaling.
3. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij in aanmerking zou moeten komen voor een uitwonendenbeurs omdat zij niet is ingeschreven onder en niet woont op het adres waaronder haar ouders wonen en zijn ingeschreven. Verder heeft zij betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister in de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter zitting heeft appellante bevestigd dat zij niet heeft voldaan aan de in de wet genoemde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer nu zij niet woonde op het adres waaronder zij in de brp stond ingeschreven. Het betoog dat de minister in de situatie van appellante aanleiding had behoren te zien voor toepassing van de hardheidsclausule wordt niet gevolgd. Een situatie van nietverwijtbaarheid is niet aan de orde. Appellante had zich onder het adres van haar vriend kunnen inschrijven in de brp, al dan niet met een verzoek tot geheimhouding. De bijzondere en voor appellante belastende familieomstandigheden waarin zij verkeerde, maken dat niet anders. Dat zij bij haar zus ingeschreven bleef, maar elders ging wonen, had haar ertoe moeten brengen om haar uitwonendenfinanciering niet te continueren. Als dat haar voor financiële problemen zou hebben gesteld, had zij studiefinanciering in de vorm van een (hogere) rentedragende lening kunnen aanvragen.
4.3.
Wat is overwogen onder 4.2 betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter, en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden in tegenwoordigheid van B.H.B Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B.H.B. Verheul