ECLI:NL:CRVB:2021:498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van hoofdverblijf en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 6 november 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op het adres van zijn moeder. Naar aanleiding van een melding dat de appellant mogelijk op een ander adres woonde, heeft het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen.
De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring van de moeder van de appellant, afgelegd op 13 maart 2018, doorslaggevend was voor de besluitvorming van het dagelijks bestuur. Ondanks dat de moeder later handgeschreven verklaringen heeft afgelegd waarin zij de eerdere verklaring ontkent, heeft de Raad geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van de moeder betrouwbaar is. De Raad heeft ook de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche in aanmerking genomen, waaronder bankafschriften en verklaringen van getuigen, die de conclusie ondersteunen dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde.
De Raad heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand niet beperkt kon worden tot een bepaalde periode, en dat de bewijslast voor de intrekking bij het dagelijks bestuur lag. De Raad heeft de gronden van de appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had en dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was.