In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant ontving vanaf 22 februari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie is vastgesteld dat hij gokactiviteiten heeft verricht en daaruit inkomsten heeft ontvangen, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Hierdoor heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant in te trekken met ingang van 1 maart 2018 en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 6.958,16. Tevens is er een boete van € 615,33 opgelegd, waarbij het college rekening heeft gehouden met de verminderde verwijtbaarheid van appellant.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering en boete af te zien, verwijzend naar zijn psychische problemen en verslavingsproblematiek. De Raad heeft echter geoordeeld dat de aangevoerde redenen niet voldoende zijn om de terugvordering en boete te rechtvaardigen. De psychische problemen zijn niet het gevolg van de terugvordering en er zijn geen dringende redenen aangetoond die de terugvordering onaanvaardbaar maken. De Raad heeft de opgelegde boete als evenredig beoordeeld en het hoger beroep van appellant verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.