ECLI:NL:CRVB:2021:447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
19/2595 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting na niet noodzakelijke verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting door het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom. De aanvraag werd afgewezen op de grond dat de verhuizing van de appellant niet noodzakelijk was. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar had het dagelijks bestuur wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast en dat er geen sprake was van noodzakelijke kosten voor de woninginrichting, omdat de verhuizing niet noodzakelijk was. De Raad heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur met juistheid heeft geconcludeerd dat de kosten van woninginrichting niet noodzakelijk zijn en heeft de kostenveroordeling van de rechtbank vernietigd. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van noodzakelijkheid bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de beoordelingsruimte die het dagelijks bestuur heeft in dergelijke gevallen.

Uitspraak

19 2595 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 23 februari 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 mei 2019, 18/3681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene heeft op 2 juli 2018 een aanvraag bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van woninginrichting ingediend. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag bij besluit van 17 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 augustus 2018 (bestreden besluit), afgewezen. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat geen sprake is van noodzakelijke kosten omdat de verhuizing voor appellant niet noodzakelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank is met het dagelijks bestuur van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk is. De afwijzing dient volgens de rechtbank echter niet te berusten op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke kosten, maar op de grond dat geen sprake is van noodzakelijke bestaanskosten die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren en een kostenveroordeling uit te spreken.
3. Het dagelijks bestuur heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd behoudens voor zover de rechtbank daarbij het beroep ongegrond heeft verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens het dagelijks bestuur is bij het bestreden besluit een juist toetsingskader gehanteerd en heeft de rechtbank ten onrechte artikel 6:22 van de Awb toegepast en ten onrechte een kostenveroordeling uitgesproken.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten van woninginrichting zich voordoen. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens met juistheid onderzocht of de kosten van woninginrichting voor appellant noodzakelijk zijn. In dat kader heeft het dagelijks bestuur eveneens met juistheid onderzocht of de verhuizing van appellant noodzakelijk is. Als de verhuizing niet noodzakelijk is, volgt daaruit dat ook de kosten van woninginrichting niet noodzakelijk zijn. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:724. Of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, behoeft dan geen bespreking meer.
4.4.
De Raad neemt in hoger beroep als vaststaand aan dat de verhuizing van appellant niet noodzakelijk is, omdat appellant zich in hoger beroep niet tegen dit oordeel van de rechtbank heeft verzet. Omdat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing, heeft het dagelijks bestuur bij het bestreden besluit met juistheid geconcludeerd dat de kosten van woninginrichting voor appellant niet noodzakelijk zijn. Aan het bestreden besluit kleeft derhalve geen gebrek. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast en ten onrechte een kostenveroordeling ten laste van het dagelijks bestuur heeft uitgesproken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, voor zover het de kostenveroordeling betreft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het de kostenveroordeling betreft.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen