Uitspraak
9 september 2016, 15/4867 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die van 27 juni 2013 tot 25 juni 2015 op een zolderkamer woonde, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtings- en stofferingskosten na zijn verhuizing naar een zelfstandige woning. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een noodzakelijke verhuizing, maar van een wenselijke verhuizing. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing noodzakelijk was. Er was geen medische noodzaak of urgentieverklaring aanwezig, en de omstandigheden die de appellant aanvoerde, zoals een onhoudbare situatie op de zolderkamer, waren niet voldoende om de noodzaak van de verhuizing te onderbouwen. De Raad heeft bevestigd dat de kosten voor woninginrichting en stoffering niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van noodzakelijkheid bij aanvragen voor bijzondere bijstand en de beoordelingsvrijheid van het bijstandverlenend orgaan.