ECLI:NL:CRVB:2021:428

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/430 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, en appellante ging hiertegen in hoger beroep. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen. De verzekeringsartsen hadden voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en de conclusies waren navolgbaar. Appellante had aangevoerd dat zij door fibromyalgie niet in staat was om aaneengeschakeld te werken, maar de Raad oordeelde dat er geen medische informatie was die aantoont dat deze klachten al bestonden op de relevante datum. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

19 430 WAJONG

Datum uitspraak: 26 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 december 2018, 17/5193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 15 januari 2021. Appellante heeft daaraan deelgenomen, bijgestaan door mr. Manspeaker en [naam X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft met een door het Uwv op
30 november 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft appellante te kennen gegeven dat zij psychische klachten heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
23 januari 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 23 januari 2017 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en bepaald dat het bestreden besluit daarvoor in de plaats komt. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, anders dan de primaire verzekeringsarts, het standpunt ingenomen dat appellante wel in staat is een uur aaneengesloten te werken en dat zij vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige, dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en in staat kan worden geacht de taak van ‘Broodjes beleggen’ uit te voeren in een arbeidsorganisatie, onderschreven. Er is dus alsnog geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en geoordeeld dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden is om aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een ontwikkelings- en persoonlijkheidsstoornis van appellante en heeft rekening gehouden met haar lage IQ, de dyslexie, de hulp die zij van anderen krijgt en met wat zij heeft verteld over haar arbeidsverleden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat appellante in staat is een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De medische stukken die appellante in bezwaar en beroep heeft overgelegd, waarbij het onder meer gaat om een psychodiagnostisch onderzoek van GGZ-instelling Yulius van 6 juli 2016, informatie van die instelling van 9 juni 2017 en ook informatie over nier- en polsklachten, leiden volgens de rechtbank niet tot een andere conclusie, nu deze geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat appellante minder belastbaar is dan door het Uwv is aangenomen. Ook de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de rechtbank navolgbaar geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheid dat zij een huishouden met twee kleine kinderen voert, niet de conclusie rechtvaardigt dat zij in staat is een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. In dat kader heeft appellante te kennen gegeven dat zij bij de huishoudelijke taken bijna dagelijks hulp ontvangt van haar nieuwe relatie en van haar buren en dat maatschappelijk werk, naast administratieve ondersteuning, ook hulp biedt bij het verkrijgen van structuur. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een ondersteuningsplan van ASVZ van 1 december 2020 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2006, de dag dat zij achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellante niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellante zich met name door klachten als gevolg van fibromyalgie niet in staat acht gedurende vier uur per dag activiteiten te vervullen en een uur per dag aaneengesloten te werken. Appellante heeft gesteld dat goede en slechte dagen elkaar afwisselen en dat zij door de fibromyalgie energetische beperkingen heeft. Die situatie was volgens appellante ook al rond haar achttiende verjaardag aan de orde.
4.5.
Vastgesteld wordt dat appellante geen medische informatie heeft verstrekt waaruit volgt dat rond [geboortedatum] 2006 al sprake was van fibromyalgie, of van daaraan gerelateerde klachten. Appellante heeft voor de eerste maal ter zitting bij de rechtbank melding gemaakt van fibromyalgie. Het in hoger beroep overgelegde ondersteuningsplan van 20 december 2020, waarin de begeleiding is beschreven die vanaf december 2020 tot medio juni 2021 wordt geboden, biedt evenmin aanknopingspunten dat die problematiek al rond de achttiende verjaardag speelde. Ten slotte wijst ook het opleidings- en arbeidsverleden van appellante niet op het ontbreken van arbeidsvermogen rond die tijd. Zo heeft appellante onder meer een MBO2-opleiding tot beveiliger afgerond, heeft zij haar rijbewijs behaald en heeft zij in diverse dienstverbanden werkzaamheden verricht. De omstandigheid dat appellante hulp ontvangt bij het huishouden, betekent niet dat zij aan de voorwaarden voor een Wajonguitkering voldoet.
4.6.
Gelet op 4.2 tot en met 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Kokhuis