ECLI:NL:CRVB:2021:426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
20/760 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als reachtruckchauffeur werkte, heeft zich op 4 maart 2015 ziekgemeld en heeft in 2016 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft in 2017 besloten dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot een bestreden besluit. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat de door de deskundige vastgestelde psychische beperkingen niet correct zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij betoogt dat er een beperking voor doelmatig handelen had moeten worden opgenomen en dat het Uwv een zwaardere beperking voor samenwerken had moeten overwegen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts en het oordeel van de rechtbank. De Raad onderschrijft dat met de FML voldoende rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellant. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

20 760 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2020, 17/5607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Wortel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wortel. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als reachtruckchauffeur bij [werkgever B.V.] Het dienstverband is met ingang van 29 december 2013 beëindigd. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit deze situatie heeft appellant zich op 4 maart 2015 ziekgemeld. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 11 november 2016 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 1 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2017, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 oktober 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 oktober 2017, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, psychiater F.B. van der Wurff, heeft onderkend dat hij de belastbaarheid zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft becommentarieerd vanuit zijn eigen vakgebied en op grond van zijn eigen waarnemingen en dus niet vanuit de systematiek van de FML. Volgens de rechtbank acht de deskundige vanuit zijn optiek appellant beperkt voor doelmatig handelen. De rechtbank heeft overwogen dat uit de basisinformatie van het CBBS volgt dat het beoordelingspunt doelmatig handelen (aspect 1.5 in de FML) is bedoeld om aan te geven of de betrokkene in staat is om de dagelijkse routinehandelingen uit te voeren die nodig zijn voor het onafhankelijk functioneren in algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar de uitspaak van de Centrale Raad van Beroep van 13 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3574). De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de deskundige niet is gebleken dat appellant niet in staat is ADL te verrichten, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank terecht dit item niet heeft overgenomen in de gewijzigde FML van 26 maart 2019. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige voorgestane beperkingen overgenomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit inmiddels op een deugdelijke medische grondslag berust. Over de grond van appellant dat in de functie van productiemedewerker zijn belastbaarheid op het item samenwerken (item 2.9) wordt overschreden, heeft de rechtbank overwogen dat in de functiebeschrijving geen signalering voorkomt op item 2.9. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank afdoende toegelicht dat dit komt omdat appellant wel met anderen kan samenwerken, zij het met een eigen, tevoren afgebakende, deeltaak. Hier voldoet de functie van productiemedewerker volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan. De rechtbank heeft wel het Uwv, onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, veroordeeld in de door appellant gemaakte proceskosten, omdat pas in beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door de deskundige vastgestelde beperkingen niet op de juiste wijze in de FML zijn opgenomen. Ten onrechte heeft het Uwv geen beperking opgenomen voor doelmatig handelen zoals psychiater Van der Wurff van het DC Expertisecentrum heeft voorgeschreven. Daarnaast volgt uit de expertise dat het Uwv een (zwaardere) beperking voor samenwerken in acht had moeten nemen. Ten onrechte is de rechtbank hier volgens appellant aan voorbij gegaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2019 en 11 juli 2019 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 26 maart 2019 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische stukken ingediend. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, schrijft psychiater Van der Wurff in zijn rapport dat op zich de systematiek van de FML een andere is dan door een psychiater wordt gehanteerd, die vanuit zijn vakgebied beperkingen vanuit vastgestelde stoornissen kan vaststellen. Een rapporteur is volgens Van der Wurff wel vrij de vaststellingen op de FML te becommentariëren vanuit zijn eigen vakgebied en op grond van zijn eigen waarnemingen (en dus niet vanuit de systematiek van de FML). Vervolgens rapporteert hij dat hij niet geheel kan instemmen met de FML op de onderdelen samenwerken, emoties van anderen hanteren en in doelmatig handelen, al dan niet in beperkingen of specifieke voorwaarden voor het persoonlijk of sociaal functioneren. Zoals volgt uit de basisinformatie van het CBBS, die het Uwv gebruikt voor het opstellen van een FML, wordt met doelmatig handelen bedoeld dat de betrokkene in staat is om de dagelijkse routinehandelingen uit te voeren, die nodig zijn voor het onafhankelijk functioneren in de ADL. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook met juistheid gemotiveerd dat geen beperking dient te worden opgenomen onder item 1.5 (doelmatig handelen) omdat hierop alleen een beperking aangenomen wordt als er een stoornis is in de ADL. Bij appellant is daarvan gelet op de in het dossier aanwezige stukken geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat een beperking op item 1.5 is voorbehouden voor mensen met een ernstige stoornis zoals bijvoorbeeld een psychose of een vorm van dementie. Dit is bij appellant niet aan de orde.
4.3.
Anders dan appellant meent bestaat ook geen aanleiding voor de conclusie dat het Uwv appellant zwaarder beperkt had moeten achten op het item samenwerken. Van der Wurff schrijft dat appellant snel boosheid ervaart, wat het hem lastiger maakt om in de sociale context vooral conflicten met anderen te hanteren. Dit is wel ook een gevolg van de affectieve ontregeling, de somberheid, de geprikkeldheid en onderdeel van die aanpassingsstoornis. Het is volgens Van der Wurff niet zo makkelijk voor appellant om zich over die boosheid heen te zetten, wat juist in conflictsituaties tot een geprikkelde reactie kan leiden. De beperkingen zijn vanuit psychiatrisch oogpunt volgens Van der Wurff licht tot matig van ernst te omschrijven. In het rapport van Van der Wurff kan niet worden gelezen dat appellant in het geheel niet zou kunnen samenwerken. Desgevraagd heeft gemachtigde van appellant dit ter zitting bij de Raad ook niet kunnen aanwijzen in het rapport. Van der Wurff schrijft dat de beperkingen vanuit psychiatrisch oogpunt als licht tot matig van ernst zijn te omschrijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat uit het rapport van de deskundige enkel volgt dat hij op het gebied van samenwerken problemen verwacht, maar uit dit rapport kan volgens hem onvoldoende worden opgemaakt dat samenwerken “in de regel niet mogelijk” zal zijn. Hiermee is volgens hem verzekeringsgeneeskundig wel te volgen dat voor de aangegeven mate van beperking ten aanzien van het samenwerken is gekozen. Daar voegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog aan toe dat in de CBBS-handleiding over het aannemen van beperkingen op het gebied van samenwerken nog wordt benoemd dat hierbij met name moet worden gedacht aan mensen met rigide persoonlijkheidstrekken, persoonlijkheidsproblematiek uit het B-cluster, AD(H)D en een autisme spectrum stoornis. Uit het rapport van de deskundige blijkt dit niet en wordt als diagnose een aanpassingsstoornis vermeld, zoals ook is vermeld in het psychiatrisch rapport van Psyon van 3 oktober 2017.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML van 26 maart 2019 is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar