ECLI:NL:CRVB:2021:422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 10 oktober 2016 ziek gemeld met lichamelijke klachten en onderging op 10 november 2017 een operatie aan haar linkerschouder. Het Uwv weigerde op 24 september 2018 haar WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 1 maart 2019, waarbij rapporten van verzekeringsartsen werden ingediend.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit op 8 november 2019 ongegrond. Appellante stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat, vooral met betrekking tot haar hand- en vingerklachten. In hoger beroep herhaalde zij deze gronden, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de medische informatie zorgvuldig had beoordeeld. De verzekeringsartsen hadden geen aanvullende beperkingen vastgesteld die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische informatie niet leidde tot een andere conclusie over de arbeidsongeschiktheid van appellante.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsgeneeskundige rapportages in dit proces.