Uitspraak
18.5562 WIA
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van uitkeringen van appellant, die eerder een WW-, ZW- en WIA-uitkering ontving. Het Uwv heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een dienstbetrekking tussen appellant en [Werkgever B.V.], wat leidde tot de intrekking van de uitkeringen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant geen arbeid heeft verricht voor [Werkgever B.V.]. De rechtbank heeft daarbij de bevindingen van een onderzoeksrapport van de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in aanmerking genomen, waaruit bleek dat er geen activiteiten zijn verricht door [Werkgever B.V.]. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij wel degelijk werkzaam was, maar de Raad heeft geoordeeld dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de intrekking van de uitkeringen te weerleggen. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet als werknemer kan worden aangemerkt, en dat de intrekking van de uitkeringen door het Uwv gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan op 25 februari 2021.