ECLI:NL:CRVB:2021:407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
19/1939 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het kilometerbudget voor vervoersvoorzieningen onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die gebruikmaakt van een Regiotaxipas en een driewielfiets met elektrische trapondersteuning, heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd, maar heeft zich beperkt tot het herhalen van eerder aangevoerde argumenten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht vastgestelde maximum aantal reiskilometers van 8.000 per jaar voor appellante toereikend was voor haar noodzakelijke vervoersbehoefte. Appellante heeft aangevoerd dat zij haar kinderen, die in een instelling verblijven, regelmatig moet bezoeken, wat haar zou beperken in het aantal kilometers dat zij kan afleggen voor haar eigen medische afspraken.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het kilometerbudget niet volstaat. De door appellante ingebrachte stukken, waaronder brieven van instellingen en behandeloverzichten, gaven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeert dat het college op zorgvuldige wijze de vervoersbehoefte van appellante heeft vastgesteld en dat het verstrekte kilometerbudget een passende bijdrage levert aan haar zelfredzaamheid en participatie, zoals bedoeld in de Wmo 2015. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1939 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2019, 18/3875 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N. Roos, kantoorgenoot van mr. Stout. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M.P. Geers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het college heeft aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vervoersvoorzieningen in de vorm van een driewielfiets met elektrische trapondersteuning en een Regiotaxipas verstrekt. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante deze pas onder meer gebruikt voor het reizen haar medische afspraken en voor het reizen naar haar dochter en zoon die beiden in een instelling wonen.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2018 heeft het college het maximum aantal reiskilometers met de Regiotaxipas voor appellante met ingang van 1 januari 2018 bepaald op 8.000 per jaar. Bij beslissing op bezwaar van 12 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen besluit van 16 februari 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank (kort samengevat) overwogen dat het college op goede gronden heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een noodzakelijke vervoersbehoefte van maximaal 8000 kilometer per jaar. Het college heeft de vervoerbehoefte van appellante op zorgvuldige wijze in kaart gebracht en rekening gehouden met de frequente bezoeken aan haar kinderen en haar medische afspraken. Appellante heeft niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd dat haar lokale vervoersbehoefte hoger is dan de toegekende 8.000 kilometer per jaar. Het college heeft daarom terecht geoordeeld dat met de verstrekte vervoersvoorzieningen een passende bijdrage wordt geleverd als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij zowel haar dochter als haar zoon tweemaal per week moet kunnen bezoeken. Hierdoor houdt zij onvoldoende reiskilometers over voor vervoer naar haar eigen medische afspraken en voor vervoer naar de medische en school-gerelateerde afspraken van haar kinderen. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep nadere stukken ingezonden.
3.2.
Het college heeft de aangevallen uitspraak in verweer onderschreven en toegelicht waarom de in hoger beroep door appellante overgelegde stukken het college niet tot een ander standpunt leiden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht, maar heeft zich in essentie beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden .
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bij de Regiotaxipas verstrekte kilometerbudget van maximaal 8.000 per jaar niet toereikend is voor haar noodzakelijke vervoersbehoefte. Met het verstrekte kilometerbudget wordt een passende bijdrage aan haar zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, laatste volzin, van de Wmo 2015 geleverd. In de door appellante in hoger beroep ingebrachte stukken, in het bijzonder de brieven van de instellingen waar haar kinderen verblijven en de overzichten van behandelafspraken van haar zoon en van haarzelf, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Ook deze stukken maken onvoldoende aannemelijk dat het verstrekte kilometerbudget in de beoordelingsperiode, die loopt tot en met de beslissing op bezwaar van 12 juni 2018, voor haar geen passende bijdrage is.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.E. Bakker en R.M. van Male als leden en D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) L.M. Tobé
De griffier is verhinderd te ondertekenen