ECLI:NL:CRVB:2021:396
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering toeslag door het Uwv na niet gemelde inkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en een toeslag op grond van de Toeslagenwet, had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een teveel ontvangen toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 23 augustus 2017 besloten om de teveel ontvangen toeslag over een periode van bijna twee jaar terug te vorderen, en had daarnaast een boete opgelegd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het gehele invorderingsbedrag bij de appellant heeft ingevorderd, aangezien de toeslag aan hem was betaald en het terugvorderingsbesluit aan hem was gericht. De Raad wees erop dat de afspraak tussen de appellant en zijn ex-partner over de aansprakelijkheid voor schulden aan het Uwv geen invloed heeft op de bevoegdheid van het Uwv om bij de appellant in te vorderen. De ex-partner heeft geen rechtsverhouding met het Uwv, en de appellant moet zelf de helft van het in te vorderen bedrag op zijn ex-partner verhalen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.