ECLI:NL:CRVB:2021:3361

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
21/253 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie in het kader van een promotietraject

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, een onderzoeker in opleiding aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht, was sinds 1 maart 2017 tijdelijk aangesteld voor een promotietraject van vier jaar. De raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht verleende haar op 31 december 2019 ontslag, met als reden een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Dit besluit volgde na een voornemen tot ontslag en een zienswijze van de appellante. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit ontslag ongegrond, waarna de appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de raad van bestuur bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van artikel 12.7 van de Cao universitair medische centra. De Raad stelde vast dat er sprake was van communicatieproblemen tussen de appellante en haar begeleiders, die de arbeidsrelatie ernstig hadden verstoord. De appellante had ook verzocht om haar begeleiders te verbannen van haar promotietraject, wat de voortzetting van haar dienstverband onmogelijk maakte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een ambtenaar in tijdelijke dienst kan worden ontslagen en de rol van communicatie en samenwerking in een promotietraject.

Uitspraak

21.253 AW

Datum uitspraak: 30 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2020, 20/1556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Canada (appellante)
de raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Appellante, haar gemachtigden mr. Van Es en S. Quliyeva, en haar tolk waren via videobellen aanwezig. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. de Koning en dr. G.W. van Haaften.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellante was sinds 1 maart 2017 aangesteld in tijdelijke dienst, voor de duur van een promotietraject van vier jaar, als onderzoeker in opleiding bij het Center for Molecular Medicine van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
1.3.
Na daartoe een voornemen aan appellante kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellante haar zienswijze heeft gegeven, heeft de raad van bestuur bij besluit van 27 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 12.7 van de Cao universitair medische centra (Cao umc) aan appellante met ingang van 31 december 2019 ontslag verleend vanwege een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Vanwege gemaakte onkosten voor het verblijf in Nederland is daarbij een vergoeding van € 2.500,- toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd dat sprake is van een redelijke grond voor tussentijdse beëindiging van haar tijdelijke aanstelling.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2247) kan aan de ambtenaar die in tijdelijke dienst is aangesteld met toepassing van artikel 12.7 van de Cao umc op elke redelijke grond ontslag worden verleend. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan daarmee niet in strijd komt met geschreven of ongeschreven recht.
4.2.
Appellante voert aan dat een redelijke grond voor ontslag ontbreekt. Dit betoog slaagt niet. De Raad stelt voorop dat de opleidingssituatie van appellante niet ideaal was. De overstap van de promotor van appellante naar het Universitair Medisch Centrum Groningen, het tijdelijk uitvallen van een van haar copromotoren vanwege ziekte en de late aanlevering van de voor haar onderzoek benodigde samples hebben de opleiding van appellante bemoeilijkt. Daar staat tegenover dat los daarvan communicatieproblemen tussen appellante en haar begeleiders aanwezig waren. Verwezen kan onder meer worden naar het gesprek van appellante met een van haar copromotoren na diens ziekteverzuim en het verschil in perceptie dat over dit gesprek is ontstaan, het door appellante buiten haar begeleiders om benaderen van een assistent-professor met het verzoek om haar copromotor te worden en het verschil in opvattingen over het woord ‘victim role’. Dergelijke miscommunicatie en wantrouwen hebben de arbeidsverhouding tussen appellante en haar begeleiders verstoord. Deze arbeidsverhouding is verder verstoord geraakt doordat appellante in haar zienswijze op het voornemen tot ontslag heeft verzocht dat haar begeleiders worden verbannen van ieder promotietraject dan wel ieder onderzoek, waardoor voortzetting van het dienstverband op 31 december 2019 redelijkerwijs niet van de raad van bestuur kon worden verlangd. De raad van bestuur was dan ook bevoegd om appellante op deze grond ontslag te verlenen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van D.A. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D.A. Vleesdraager