ECLI:NL:CRVB:2021:334
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 4 oktober 2016 ziek meldde, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 2 oktober 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig en volledig was. De verzekeringsartsen hadden inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor een urenbeperking en dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet werd overschreden. Appellante voerde aan dat haar pijnklachten onvoldoende waren onderkend en dat er discrepanties waren in de functiebelasting. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellante grotendeels herhalingen waren van eerdere gronden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden.
De Raad concludeerde dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond had verklaard en bevestigde de beslissing van het Uwv. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van het CBBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.