ECLI:NL:CRVB:2021:3338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
20/1680 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor andere functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die als chauffeur werkzaam was, had zich op 9 oktober 2017 ziek gemeld met pijnklachten in de nek en onderrug. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Echter, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv op 28 september 2018 besloten het recht op ziekengeld per 9 november 2018 te beëindigen, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen in andere functies.

Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is opnieuw ziek gemeld in januari 2019. Na een nieuwe beoordeling heeft het Uwv op 10 juni 2020 opnieuw het recht op ziekengeld beëindigd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische informatie die op 9 februari 2021 was ingediend buiten beschouwing heeft gelaten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze informatie wel meegewogen had moeten worden en dat het Uwv niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen relevante informatie bij zijn behandelaren op te vragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen in staat is de functie van administratief ondersteunend medewerker te vervullen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1680 ZW

Datum uitspraak: 30 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2021, 20/3683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.W.M. van Erp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een telefonische verbinding plaatsgevonden op 18 november 2021. Namens appellant heeft aan de zitting deelgenomen mr. Van Erp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur. Op 9 oktober 2017 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten in nek en onderrug. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2018 het recht op ziekengeld van appellant per 9 november 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als chauffeur, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 22 januari 2019 opnieuw ziek gemeld. Met ingang van 11 februari 2019 heeft het appellant ziekengeld ontvangen. In verband met een nieuwe EZWb is er op 20 mei 2020 een telefonisch spreekuur met een voor het Uwv werkzame arts gehouden. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 25 mei 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens twee van de eerder in het kader van de EZWb geduide functies nog steeds geschikt geacht voor appellant, te weten administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en productiemedewerker (SBC-code 111180). Bij besluit van 10 juni 2020 heeft het Uwv vervolgens het recht op ziekengeld van appellant per diezelfde datum beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arts bezwaar en beroep van 26 augustus 2020 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De medische informatie die op 9 februari 2021, de dag van de zitting, bij de rechtbank is ontvangen, heeft de rechtbank gelet op de goede procesorde buiten de beoordeling van de zaak gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank is niet gebleken dat een van de situaties zich heeft voorgedaan op grond waarvan raadpleging van de behandelend sector is aangewezen. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is geweest. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar het in beroep bij de rechtbank ingediende rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 december 2020. Overwogen is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van dynamische handelingen, de statische belasting en werken in de nacht of late avond extra beperkingen heeft aangenomen en met deze beperkingen de functie van ondersteunend administratief medewerker (SBC-code 315100) beoordeeld (zie overweging 11 van de aangevallen uitspraak). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat in deze functie beschikt wordt over instelbaar kantoormeubilair, zodat appellant naar believen zitten en staan kan afwisselen, en valt de belasting in reiken volledig binnen de bandbreedte. Er wordt niet meer dan vijf kilogram getild en/of gedragen. Er zijn beperkte hoofdbewegingen, namelijk tot 30 graden buigen en roteren zodat de nekbelasting laag is. Appellant hoeft in deze functie niet te klimmen en minimaal te traplopen, eenmalig twee maal 20 treden wat niet dagelijks voorkomt. Alleen bij vergaderingen wordt een uur aaneengezeten wat eens per maand voorkomt. Verder is een zitbelasting van 30 minuten aaneen aangewezen wat goed passend is te achten. Er is geen sprake van nacht- of avondwerk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze functie dan ook zeer goed passend bij de aard van de beperkingen van appellant. Dat appellant deze functie niet zou kunnen verrichten omdat hiervoor knijpkracht noodzakelijk is, heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen beperking aangenomen op het item knijp-grijpkracht en uit de voorhanden medische informatie blijkt ook niet dat op de datum in geding sprake zou zijn van een beperking op dit aspect, aldus de rechtbank (in overweging 14 van de aangevallen uitspraak).
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank de medische informatie die op 9 februari 2021 is ingediend wel bij de beoordeling had moeten betrekken. Deze stukken zijn volgens appellant aan te merken als een onderbouwing van wat in het beroepschrift uiteen is gezet. Appellant heeft verder betoogd dat ook omdat het Uwv naar aanleiding van het beroepschrift en de daarbij overgelegde stukken één van de geduide functies heeft laten vervallen, de later ingediende medische informatie had moeten worden meegewogen. Het onderzoek door het Uwv is volgens appellant niet zorgvuldig geweest omdat het Uwv niet de relevante informatie bij zijn behandelaren heeft opgevraagd, ondanks dat het Uwv op de hoogte was van zijn behandelingen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geconcludeerd dat de medische beoordeling juist is geweest en dat het Uwv de psychische en lichamelijke klachten juist heeft ingeschat. Volgens appellant heeft hij wel degelijk punten aangevoerd waaruit volgt dat hij de functie van ondersteunend administratief medewerker niet kan uitvoeren. De rechtbank heeft in het geheel nagelaten om gemotiveerd op deze stellingen in te gaan. Ten slotte is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de kritiek die door hem is geuit op de onzorgvuldige handelwijze van het Uwv. Appellant voelt zich in onvoldoende mate gehoord door de artsen van het Uwv en heeft de contacten met hen als zeer onplezierig ervaren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest. Onderschreven wordt wat de rechtbank daarover in de overwegingen 8 en 9 van de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Daaraan wordt toegevoegd dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2021 in hoger beroep alsnog heeft gereageerd op de in beroep door appellant tardief ingediende medische stukken.
4.3.
De rechtbank kan ook worden gevolgd in haar uitvoerig gemotiveerde overwegingen en daaruit getrokken conclusie dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medisch-inhoudelijke beoordeling van appellant op 10 juni 2020. Met name de arts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 december 2020 inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat appellant met al zijn beperkingen de functie van administratief ondersteunend medewerker (SNC-code 315100) kan vervullen. Evenmin is er aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, getrokken in haar rapport van 3 november 2021: ook als de informatie van de huisarts van 9 februari 2021 en van de neuroloog van 6 januari 2021 ver na datum in geding in beschouwing wordt genomen, is die functie voor appellant geschikt te achten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.L.K. Dagmar