Uitspraak
20.3548 ZW
8 september 2020, 20/172 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich op 24 mei 2018 ziek meldde met angstklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 augustus 2019. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordelingen te twijfelen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische klachten, waaronder een ernstige depressie. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom zij geen beperkingen hadden aangenomen onder de items die appellante noemde. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante werd gehandhaafd.